In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Noord-Nederland. De appellante, die zich ziek had gemeld met psychische klachten, had een verzoek ingediend om een ZW-uitkering, welke door het Uwv was geweigerd. De Raad oordeelde dat het Uwv onvoldoende had gemotiveerd waarom het recht op uitkering over de periode van 20 maart 2016 tot 31 mei 2016 niet kon worden vastgesteld. De Raad concludeerde dat er wel degelijk sprake was van psychische klachten die de appellante ongeschikt maakten voor arbeid in de betreffende periode. De Raad vernietigde het besluit van het Uwv en droeg hen op een nieuwe beslissing te nemen, waarbij de eerdere uitspraak van de rechtbank werd verworpen.
Daarnaast heeft de Raad ook geoordeeld over een verzoek van de appellante om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De Raad stelde vast dat de redelijke termijn in de rechterlijke fase was overschreden, wat leidde tot een schadevergoeding van € 1500,- aan de appellante. Tevens werd het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de appellante, die in totaal € 2.244,- bedroegen, en het griffierecht van € 170,-. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering door het Uwv bij besluiten omtrent uitkeringen en de gevolgen van een te lange procedure voor de betrokken partijen.