ECLI:NL:CRVB:2021:2370

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 september 2021
Publicatiedatum
23 september 2021
Zaaknummer
21/2563 WLZ-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit CIZ inzake indicatie langdurige zorg

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 september 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van CIZ tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. De zaak betreft de indicatie voor langdurige zorg van verzoeker, die door CIZ was ingetrokken. CIZ had eerder aan verzoeker een indicatie verleend voor zorgprofiel VV Beschermd wonen met intensieve verzorging en verpleging, maar trok deze in na een nieuw indicatieonderzoek. Verzoeker maakte bezwaar tegen deze intrekking, wat leidde tot een uitspraak van de rechtbank die het bezwaar gegrond verklaarde en het besluit van CIZ vernietigde. CIZ ging in hoger beroep, waarbij zij aanvoerde dat zij bevoegd was om de indicatie te herzien op basis van de gewijzigde zorgbehoefte van verzoeker. De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de eerdere uitspraak van de Raad voldoende gemotiveerd was en dat de gronden van CIZ niet slaagden. De voorzieningenrechter bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank, wees het verzoek om een voorlopige voorziening af en veroordeelde CIZ in de proceskosten van verzoeker.

Uitspraak

21/2563 WLZ-VV, 20/4326 WLZ
Datum uitspraak: 22 september 2021
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Uitspraak met toepassing van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 9 december 2020, 19/1581 (aangevallen uitspraak) en op het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Awb van 14 juli 2021
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)

CIZ

PROCESVERLOOP
CIZ heeft hoger beroep ingesteld.
Namens verzoeker heeft mr. I. Mercanoğlu, advocaat, een verzoek om een voorlopige voorziening gedaan.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 september 2021. Verzoeker is verschenen, vergezeld door [X] als tolk en bijgestaan door mr. Mercanoğlu. CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door mrs. J.E. Koedood, S. Kersjes-van Bussel, I.C.J.G. van Maris-Kindt, N. Benedictus en M. Kramers.

OVERWEGINGEN

1. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
CIZ heeft bij besluit van 19 september 2016 op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) aan verzoeker met ingang van 19 september 2016 voor onbepaalde tijd een indicatie verleend voor zorgprofiel VV Beschermd wonen met intensieve verzorging en verpleging.
1.2.
CIZ heeft bij besluit van 27 maart 2019 het besluit van 19 september 2016 met een overgangsperiode van drie maanden ingetrokken. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
1.3.
CIZ heeft bij besluit van 24 juli 2019 (bestreden besluit) het bezwaar tegen het besluit van 27 maart 2019 ongegrond verklaard. CIZ heeft hieraan ten grondslag gelegd dat het indicatiebesluit mag worden herzien als blijkt dat de verzekerde niet langer op de geïndiceerde zorg is aangewezen. CIZ heeft hierbij getoetst aan de criteria van artikel 3.2.1 van de Wlz. Uit het medisch advies van 22 maart 2019 volgt dat op basis van de lichamelijke problematiek bij verzoeker de grondslag somatiek kan worden gesteld. Medisch gezien is verzoeker echter op basis van deze grondslag niet blijvend aangewezen op 24 uur per dag zorg in de nabijheid, omdat hij in staat wordt geacht op relevante momenten hulp in te roepen om ernstig nadeel voor zichzelf te voorkomen. CIZ heeft op basis hiervan zich op het standpunt gesteld dat verzoeker niet langer aan de toegangscriteria van artikel 3.2.1 van de Wlz voldoet.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het besluit van 27 maart 2019 herroepen. De rechtbank heeft daartoe, voor zover van belang, overwogen dat uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 3.2.4, aanhef en onder b, van de Wlz volgt dat CIZ bij een lopende Wlz-indicatie alleen dan de bevoegdheid heeft de indicatie in te trekken of te herzien als er een verbetering in de gezondheidssituatie van de betrokkene is. CIZ heeft in het bestreden besluit aan de hand van een nieuw indicatieonderzoek beoordeeld of verzoeker voldoet aan de toegangscriteria voor de Wlz. De conclusie van CIZ is dat dit niet het geval is. De rechtbank is van oordeel dat CIZ hiermee een onjuist beoordelingskader heeft gehanteerd.
3.1.
CIZ heeft tegen de aangevallen uitspraak hoger beroep ingesteld. CIZ heeft aangevoerd dat zij op grond van artikel 3.2.4, aanhef en onder b, van de Wlz de bevoegdheid heeft om een eerder toegekende indicatie te herzien of in te trekken als de verzekerde niet langer is aangewezen op de geïndiceerde zorg. De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat CIZ hiertoe alleen bevoegd is als sprake is van een verbetering van de gezondheidssituatie van de betrokkene. Bij de toepassing van artikel 3.2.4, aanhef en onder b, van de Wlz mag CIZ de zorgsituatie van de verzekerde in zijn geheel opnieuw beoordelen en hierbij toetsen aan de criteria van artikel 3.2.1 van de Wlz. Dit is ook gebeurd in de situatie van verzoeker. Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat verzoeker niet voldoet aan de criteria van artikel 3.2.1 van de Wlz, omdat hij geen blijvende behoefte heeft aan 24 uur per dag zorg in de nabijheid of permanent toezicht. Ten slotte voert CIZ aan dat zij ook naast artikel 3.2.4 van de Wlz de bevoegdheid heeft om een indicatiebesluit te herzien. Hierbij heeft CIZ verwezen naar uitspraken van de Raad van 27 april 2011 (ECLI:NL:CRVB:2011:BQ5018), 16 april 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:1266) en 22 december 2006 (ECLI:NL:CRVB:2006:AZ5225).
3.2.
Hangende het hoger beroep heeft verzoeker een verzoek ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening, bestaande uit opheffing van de schorsende werking van het hoger beroep.
4. De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.
Ingevolge de artikelen 8:104, eerste lid, en 8:108, eerste lid, van de Awb in verbinding met artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of de voorzieningenrechter van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4.1.2.
Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb in verbinding met artikel 8:86, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter, indien hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak, tevens onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
4.1.3.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de onder 4.1.2 bedoelde situatie zich voordoet en dat ook overigens niet is gebleken van beletselen om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. Weliswaar heeft de vertegenwoordiger van CIZ ter zitting verklaard dat naar aanleiding van de aangevallen uitspraak opnieuw onderzoek wordt gedaan naar de zorgbehoefte van verzoeker, maar daarbij is ook desgevraagd verklaard dat dit onderzoek gaat over de toekomstige situatie. Dit betekent dat de bevindingen van dit onderzoek geen betrekking zullen hebben op de hier in geding zijnde periode.
4.2.
CIZ heeft dezelfde gronden naar voren gebracht die CIZ heeft aangevoerd in het hoger beroep dat heeft geleid tot de uitspraak van 23 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1688. De Raad heeft het standpunt van CIZ in die uitspraak afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom dit niet slaagt. De voorzieningenrechter onderschrijft de overwegingen waarop dat oordeel berust en volstaat met een verwijzing daarnaar. De voorzieningenrechter maakt dan ook het oordeel waartoe de Raad in de eerdergenoemde uitspraak op grond van deze overwegingen is gekomen ook in dit geschil tot de zijne.
4.3.
Uit wat onder 4.1 en 4.2 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal, met verbetering van gronden, worden bevestigd. Onder deze omstandigheden is geen grond aanwezig voor het treffen van een voorlopige voorziening.
5. Aanleiding bestaat om CIZ te veroordelen in de proceskosten van verzoeker. Deze kosten worden begroot op € 1.496,- voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
- veroordeelt CIZ in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.496,-;
- bepaalt dat CIZ aan verzoeker het betaalde griffierecht van € 134,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door D.S. de Vries, in tegenwoordigheid van M. Stumpel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 september 2021.
(getekend) D.S. de Vries
(getekend) M. Stumpel