ECLI:NL:CRVB:2021:2347
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag om bijstand als beëindigend zelfstandige in de zin van de Bbz 2004
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Limburg. De appellant had een aanvraag om bijstand ingediend als beëindigend zelfstandige op basis van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004). De aanvraag werd afgewezen omdat de appellant niet voldoende bewijs had geleverd dat zijn bedrijven niet levensvatbaar waren. De Raad oordeelde dat het op de appellant rustte om aannemelijk te maken dat zijn bedrijven niet levensvatbaar waren, maar dat hij hierin niet was geslaagd. De door hem overgelegde gegevens waren onvoldoende om de financiële positie van zijn bedrijven te beoordelen. De Raad concludeerde dat het college van burgemeester en wethouders van Maastricht terecht de aanvraag had afgewezen, omdat er geen toereikende informatie was over de levensvatbaarheid van de bedrijven. Het beroep op het vertrouwensbeginsel werd eveneens afgewezen, omdat er geen toezeggingen waren gedaan die de appellant mochten doen geloven dat hij recht had op bijstand. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af.