ECLI:NL:CRVB:2021:2337
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden en persoonsgebonden budget
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag met betrekking tot een maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Appellante, die lichamelijke beperkingen heeft, ontving eerder een persoonsgebonden budget (pgb) voor hulp bij het huishouden. Na een eerdere afwijzing van haar aanvraag voor een aansluitende maatwerkvoorziening, heeft het college van burgemeester en wethouders van Den Haag haar alsnog een pgb van € 293,20 per vier weken toegekend, met een uurtarief van € 14,66. Appellante betwist de hoogte van dit pgb en stelt dat zij met dit bedrag de benodigde hulp niet kan inkopen. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat het verstrekte bedrag onvoldoende is om de hulp in te kopen. De Raad wijst erop dat het college verplicht is om een pgb te verstrekken dat de cliënt in staat stelt om de benodigde hulp van derden te betrekken. De Raad vernietigt de uitspraak van de rechtbank voor zover deze betrekking heeft op de proceskostenveroordeling, omdat de rechtbank deze heeft beperkt tot het indienen van het beroepschrift. De Centrale Raad van Beroep veroordeelt het college tot betaling van de proceskosten van appellante, die in totaal € 2.244,- bedragen, en bepaalt dat het college het griffierecht van € 131,- aan appellante vergoedt. De uitspraak is gedaan op 15 september 2021.