ECLI:NL:CRVB:2021:2311
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verzekering voor de AOW van een Turkse ingezetene met een verblijfsvergunning
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de AOW-verzekering van een appellant die sinds 25 februari 1996 in Nederland verblijft. De appellant, die de Turkse nationaliteit heeft, stelde dat hij vanaf maart of april 1998 als ingezetene moest worden aangemerkt en dus verzekerd was voor de AOW. De Raad oordeelde echter dat de appellant niet als ingezetene kon worden beschouwd, omdat hij geen duurzame band met Nederland had in de periode voor 1 juli 1998. De Raad wees erop dat de appellant pas op 30 mei 1997 een aanvraag voor een verblijfsvergunning indiende en dat deze aanvraag op 13 mei 1999 werd afgewezen. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de appellant niet verzekerd was voor de AOW in de periode voorafgaand aan 1 juli 1998, omdat hij niet voldeed aan de voorwaarden van de AOW-wetgeving. De Koppelingswet, die op 1 juli 1998 in werking trad, stelde dat vreemdelingen die niet rechtmatig in Nederland verbleven, niet verzekerd waren voor de AOW. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de appellant ongegrond. De Raad concludeerde dat de appellant, afgezien van een korte periode in 1998, niet verzekerd was voor de AOW tot 1 november 2013, toen hij wel een verblijfsvergunning kreeg. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een duurzame band met Nederland voor AOW-verzekering en de impact van de Koppelingswet op de verzekeringspositie van vreemdelingen.