ECLI:NL:CRVB:2021:2289

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 augustus 2021
Publicatiedatum
14 september 2021
Zaaknummer
18/6070 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstandsverlening door onduidelijke financiële situatie en ontbrekende gegevens over online gokaccounts

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Overijssel. Appellanten, die bijstand hadden aangevraagd, kregen te maken met een afwijzing van hun aanvraag door het college van burgemeester en wethouders van Losser. De afwijzing was gebaseerd op een onduidelijke financiële situatie, waarbij essentiële gegevens ontbraken. De Raad oordeelde dat de appellanten niet voldoende bewijs hadden geleverd van hun financiële situatie, met name met betrekking tot hun online gokactiviteiten. De Raad benadrukte dat het noodzakelijk is om inzicht te hebben in bankafschriften en accountoverzichten van gokaccounts om het recht op bijstand te kunnen vaststellen. Appellanten stelden dat zij de gevraagde gegevens niet konden overleggen omdat de accounts niet meer bestonden of geblokkeerd waren, maar deze stelling werd niet aannemelijk gemaakt. De Raad concludeerde dat er een volledig beeld van de financiële situatie ontbrak, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18 6070 PW

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Datum uitspraak: 31 augustus 2021
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
18 oktober 2018, 18/897 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] (appellante) en [appellant] (appellant) beiden te [woonplaats]
het college van burgemeester en wethouders van Losser (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellanten heeft mr. C.J. van der Have, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juli 2021. Namens appellanten is
mr. Van der Have verschenen. Het college heeft zich door middel van videobellen laten vertegenwoordigen door mr. K.A.G. Tijhaar en mr. J. Boxem.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellanten hebben zich op 12 september 2017 bij het college gemeld om bijstand aan te vragen. Op 27 september 2017 hebben zij de aanvraag ingediend.
1.2.
Naar aanleiding van deze aanvraag heeft een medewerker van de afdeling Werk, Inkomen en Zorg van de gemeente Losser (medewerker) een onderzoek ingesteld en daarvoor bij brieven van 5 oktober 2017, 16 oktober 2017 en 30 oktober 2017 appellanten verzocht om bepaalde stukken over te leggen. Op 3 november 2017 hebben de medewerker en een sociaal rechercheur een gesprek met appellanten gevoerd. Naar aanleiding van dit gesprek heeft de medewerker appellanten bij brief van 6 november 2017 verzocht uiterlijk op 16 november 2017 aanvullende gegevens aan te leveren. Appellanten hebben op dat verzoek gereageerd, maar niet alle opgevraagde gegevens aangeleverd. De medewerker heeft appellanten vervolgens bij brief van 20 november 2017 verzocht uiterlijk op 27 november 2017 de nog ontbrekende gegevens aan te leveren. Zij hebben aan dit verzoek niet volledig voldaan. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 28 november 2017.
1.3.
Bij besluit van 6 december 2017, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 4 april 2018 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag van appellanten afgewezen en het verstrekte voorschot van € 562,- van appellanten teruggevorderd. Het college heeft hieraan ten grondslag gelegd dat de volgende gegevens ontbreken.
 accountoverzichten over de periode vanaf 12 juni 2017 van de gok- en spelletjessites [site 1] , [site 2] , [site 3] en [site 4] ;
 de afschriftbladen 8 tot en met 10 van de bankrekening eindigend op nummer [nummer] ;
 objectief verifieerbaar bewijs waaruit de herkomst duidelijk wordt van de volgende stortingen op de bankrekening eindigend op nummer [nummer] :
20 augustus 2017 ad € 700,-;
20 augustus 2017 ad € 300,-;
21 augustus 2017 ad € 700,-;
21 augustus 2017 ad € 600,-;
 objectiveerbaar bewijs dat de zus en/of de zwager van appellante rekeningen van in totaal € 490,- tot € 770,- hebben voldaan in verband met de voltooiing van de huidige woning van appellanten.
Het college acht die gegevens essentieel voor het vaststellen van het recht op bijstand van appellanten. Door het ontbreken van deze gegevens kan het recht op bijstand niet worden vastgesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep hebben appellanten zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het bestreden besluit moet worden beoordeeld voor zover het gaat over de periode van 12 september 2017, de datum waarop appellanten zich hebben gemeld voor het aanvragen van bijstand, tot en met 6 december 2017, de datum van het afwijzingsbesluit.
4.2.
Bij aanvragen om bijstand rust de bewijslast van de bijstandbehoevendheid in beginsel op de aanvrager zelf. Een aanvrager moet in het algemeen de feiten en omstandigheden aannemelijk maken die nopen tot inwilliging van die aanvraag. In dat kader dient de aanvrager de nodige duidelijkheid te verschaffen en volledige opening van zaken te geven over onder andere zijn financiële situatie. Vervolgens is het aan het bijstandverlenend orgaan om in het kader van de onderzoeksplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren. Indien de betrokkene niet aan de wettelijke inlichtingen- of medewerkingsverplichting voldoet, is dit een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
4.3.
Appellanten voeren aan dat het recht op bijstand wel kan worden vastgesteld. Zij hebben, voor zover dat redelijkerwijs mogelijk was, alle relevante gegevens overgelegd en de niet overgelegde gegevens zijn niet van belang voor het al dan niet toekennen van bijstand. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.3.1.
Zoals ter zitting besproken, is tussen partijen niet langer in geschil dat appellanten de onder 1.3. bedoelde bankafschriften aan het college hebben verstrekt. Verder staat vast dat appellanten enkele mutaties op die bankafschriften onleesbaar hebben gemaakt. Appellanten hebben in beroep en in hoger beroep niet alsnog leesbare exemplaren van die bankafschriften overgelegd.
4.3.2.
Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 14 augustus 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX5218) is inzage in bankafschriften met betrekking tot de aan de bijstandsaanvraag voorafgaande periode in het algemeen noodzakelijk om het recht op bijstand te kunnen beoordelen. Geen aanleiding bestaat om daarover in dit geval anders te oordelen. De opgevraagde, volledig leesbare, bankafschriften waren gelet op de gokactiviteiten van appellanten noodzakelijk voor het bepalen van het recht op bijstand.
4.3.3.
Ook de opgevraagde gegevens over de online (gok)accounts waren noodzakelijk om het recht op bijstand te kunnen beoordelen. Vaststaat namelijk dat winsten niet uitbetaald hoeven te worden op de persoonlijke bankrekeningen van appellanten. Die kunnen ook geheel of gedeeltelijk op een of meer online accounts als tegoed blijven staan, al dan niet in de vorm van voor geld inwisselbare spaarpunten.
4.3.4.
Over hun activiteiten op de onder 1.3 bedoelde online (gok)accounts hebben appellanten gesteld, dat de verzochte accountoverzichten niet meer opvraagbaar zijn, omdat die accounts niet meer bestaan of omdat appellanten die (gok)accounts hebben opgezegd en dat hun gokactiviteiten zijn geblokkeerd. Zij hebben die stellingen niet aannemelijk gemaakt. Vaststaat namelijk dat appellanten nog tot en met december 2017 op meerdere accounts actief zijn geweest. Uit door appellanten in bezwaar overgelegde schermafdrukken blijkt bovendien dat de blokkering van hun activiteiten op meerdere online (gok)accounts maar tijdelijk was, namelijk tot 22 juli 2018. Appellanten hebben ter onderbouwing van hun stelling dat geen gegevens over hun online gokactiviteiten kunnen worden verkregen in bezwaar een verklaring van de [online casino] ingebracht, waarin staat dat geen overzichten van gewonnen bedragen kunnen worden verstrekt. Deze verklaring ondersteunt hun stelling niet, omdat niet duidelijk is welke relatie de [online casino] heeft met de onder 1.3 genoemde (gok)accounts. Ook hebben appellanten in bezwaar een e-mail van [betaalservice] overgelegd, waarin staat dat appellant nooit een account bij [betaalservice] heeft gehad, maar aan deze e-mail kan niet de waarde worden gehecht die appellanten daaraan gehecht wensen te zien. Tijdens het gesprek op 3 november 2017 hebben appellanten namelijk juist verklaard dat het appellante was die een (gok)account bij [betaalservice] had. Uit de door appellanten overgelegde stukken kan niet worden opgemaakt dat appellanten bij de onder 1.3 bedoelde (gok)accounts daadwerkelijk accountoverzichten hebben opgevraagd. Dit had wel op hun weg gelegen, gelet op de op appellanten rustende bewijslast.
4.3.5.
Terecht heeft de rechtbank dus geoordeeld dat appellanten onvoldoende bewijsstukken over hun gokactiviteiten hebben overgelegd om hun aanvraag te onderbouwen. Appellanten hebben gesteld, dat zij de overzichten van de verschillende (gok)accounts na het sluiten van de accounts niet meer kunnen aanleveren. Dit maakt niet uit. Als die stelling juist is, moet die omstandigheid namelijk voor hun rekening blijven.
4.4.
Alleen al uit wat in 4.3 tot en met 4.3.5 is overwogen volgt dat een volledig beeld van de financiële situatie van appellanten in de te beoordelen periode en in de periode direct voorafgaand aan de aanvraag ontbreekt. Hierdoor kan het recht op bijstand niet worden vastgesteld. Om die reden behoeven de beroepsgronden van appellanten over de stortingen op 20 en 21 augustus 2017 en de bijschrijvingen afkomstig van de zus en/of zwager van appellante geen bespreking.
4.5.
Appellanten hebben aangevoerd dat het college naar aanleiding van een nieuwe aanvraag met ingang van 22 januari 2018 wel bijstand aan appellanten heeft toegekend en daarom de aanvraag van 12 september 2017 ook had moeten honoreren. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.5.1.
De nieuwe aanvraag betrof namelijk een andere periode en sinds de aanvraag van 12 september 2017 was geruime tijd verstreken. Bovendien is op de zitting naar voren gekomen dat bij de aanvraag van 22 januari 2018 vaststond dat appellanten toen geen gokactiviteiten meer verrichtten en inmiddels wel alle door het college opgevraagde gegevens hadden overgelegd. Dit betekent dat de omstandigheden van de nieuwe aanvraag wezenlijk verschilden van die van de aanvraag van 12 september 2017.
4.6.
Tegen de terugvordering van het voorschot hebben appellanten geen afzonderlijke beroepsgronden aangevoerd, zodat deze beroepsgrond geen bespreking behoeft.
4.7.
Uit 4.1 tot en met 4.6 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F. Hoogendijk als voorzitter en A.M. Overbeeke en
K.M.P. Jacobs als leden, in tegenwoordigheid van R. de Haas als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2017.
(getekend) F. Hoogendijk
(getekend) R. de Haas