ECLI:NL:CRVB:2021:2270

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 september 2021
Publicatiedatum
13 september 2021
Zaaknummer
20/918 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling arbeidsvermogen van appellante met CVS/ME in het kader van Wajong-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beoordeling van het arbeidsvermogen van appellante, die lijdt aan CVS/ME en POTS. Appellante had eerder een aanvraag voor een Wajong-uitkering ingediend, die door het Uwv was afgewezen. De rechtbank had het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging. De Raad oordeelde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat appellante, ondanks haar beperkingen, arbeidsvermogen had. De verzekeringsarts en arbeidsdeskundige hadden vastgesteld dat appellante op de datum in geding over basale werknemersvaardigheden beschikte en in staat was om de taak 'scannen' uit te voeren. De Raad concludeerde dat er geen objectieve gegevens waren die erop wezen dat de medische situatie van appellante sinds het primaire onderzoek was verslechterd. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de onderzoeken door de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen zorgvuldig waren uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan hun conclusies. Het hoger beroep van appellante werd dan ook afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

20.918 WAJONG

Datum uitspraak: 8 september 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 13 februari 2020, 19/5134 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft [naam X.] hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via videobellen plaatsgevonden op 28 juli 2021. Appellante is verschenen, bijgestaan door [naam X.], dr. C.M.C. van Campen, en haar partner. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.W.L. Clemens, bijgestaan door C. Lemmers (verzekeringsarts).

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren op [geboortedatum] 1995, heeft met een door het Uwv op 31 december 2015 ontvangen formulier een aanvraag Beoordeling arbeidsvermogen ingediend om uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Appellante heeft daarbij vermeld dat zij CVS/ME en POTS (Posturaal Orthostatisch Tachycardie Syndroom) heeft. Bij de aanvraag is een medisch verslag gevoegd van professor F.C. Visser van Stichting Cardiozorg, van 7 december 2015. Bij besluit van 29 maart 2016 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen, omdat appellante nu geen arbeidsvermogen heeft maar deze situatie niet duurzaam is. Appellante heeft tegen dit besluit geen bezwaar gemaakt. Het besluit van 29 maart 2016 staat daarom in rechte vast.
1.2.
Met een door het Uwv op 24 oktober 2018 ontvangen formulier heeft appellante om een beoordeling van haar arbeidsvermogen verzocht. Appellante heeft daarbij weer vermeld dat zij CVS/ME en POTS heeft en dat haar energetische klachten zijn toegenomen sinds 2016. Het Uwv heeft een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek verricht. Bij besluit van 22 januari 2019 heeft het Uwv het verzoek van appellante afgewezen omdat appellante arbeidsvermogen heeft.
1.3.
Bij besluit van 19 september 2019 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van
appellante tegen het besluit van 22 januari 2019 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de onderzoeken door de verzekeringsartsen en de arbeidsdeskundigen op zorgvuldige wijze hebben plaatsgevonden. Zij hebben appellante gezien en informatie over de bij haar gestelde diagnose CVS/ME en de gevolgde behandelingen in hun beoordeling betrokken. De verzekeringsartsen gaan ook uit van de diagnose CVS/ME en hebben forse beperkingen vastgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft een onafhankelijke expertise voorgesteld bij professor Widdershoven. Appellante is hier, om haar moverende redenen, niet mee akkoord gegaan en heeft hiermee geen bijdrage willen leveren aan het ophelderen van de twijfel bij het Uwv. Er zijn hierdoor geen objectieve gegevens beschikbaar op basis waarvan aanvullende beperkingen kunnen worden aangenomen. In het door appellante overgelegde rapport van professor Visser van Cardiozorg van 18 december 2019 heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om te twijfelen aan het medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep nu dit niet ziet op de datum in geding en het de achteruitgang van appellante niet verklaart, wat overigens ook door Visser zelf wordt gerapporteerd.. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om, zoals door appellante is verzocht, een deskundige te benoemen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft voldoende gemotiveerd dat appellante de taak scannen kan verrichten. Het Uwv heeft appellante terecht geen Wajong-uitkering toegekend.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep haar standpunt herhaald dat zij door haar beperkingen als gevolg van CVS/ME geen arbeidsvermogen heeft. Appellante is niet in staat 1 uur aaneengesloten te werken en maximaal 4 uur per dag te werken wegens haar vermoeidheid en bedlegerigheid en beschikt op medische gronden evenmin over basale werknemersvaardigheden noch kan zij de taak scannen uitvoeren. Appellante heeft gewezen op de in beroep overgelegde rapporten van de cardiologen prof. F.C. Visser en dr. C.M.C. van Campen van Stichting Cardiozorg. Verder heeft appellante wetenschappelijke publicaties van 8 februari 2020 en 21 februari 2020 van Visser en Van Campen overgelegd en een reactie van Van Campen van 23 maart 2020. Ook heeft appellante aangevoerd dat de taakomschrijving van de taak scannen onjuist is.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.1.
Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit) heeft de betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie als bedoeld in artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong 2015, indien hij:
a. geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie;
b. niet over basale werknemersvaardigheden beschikt;
c. niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur; of
d. niet ten minste vier uur per dag belastbaar is, tenzij hij ten minste twee uur per dag belastbaar is en in staat is per uur ten minste een bedrag te verdienen dat gelijk is aan het minimumloon per uur.
In het tweede lid van dat artikel 1a is bepaald dat een taak als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, de kleinste eenheid van een functie is en uit één of meerdere handelingen bestaat.
4.1.2.
Volgens de nota van toelichting bij het met ingang van 1 januari 2015 gewijzigde Schattingsbesluit (Staatsblad 2014, 359, p. 5 e.v.) staat de term ‘mogelijkheden tot arbeidsparticipatie’ gelijk aan het begrip ‘arbeidsvermogen’. Arbeidsvermogen is het vermogen van een individu om doelgerichte handelingen in een arbeidsorganisatie te verrichten die resulteren in producten of diensten die een economische waarde hebben, waarmee wordt bedoeld dat een werkgever bereid is loon te betalen voor een verrichte taak.
4.1.3.
In de onder 4.2.2 genoemde nota van toelichting worden de in artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit genoemde vereisten toegelicht.
Ad 1: Een taak is de kleinste eenheid van een functie en bestaat uit één of meerdere handelingen. Om de betreffende taak te kunnen uitvoeren, moet iemand voldoen aan de taakspecifieke eisen uit de taakomschrijving.
Ad 2: Basale werknemersvaardigheden zijn vaardigheden waarover iemand altijd moet beschikken om als werknemer in een arbeidsorganisatie te kunnen functioneren. Het gaat daarbij om andere vaardigheden dan die nodig zijn om aan de specifieke eisen uit het takenbestand te kunnen voldoen. Een voorbeeld van een basale werknemersvaardigheid is het na kunnen komen van afspraken tussen werknemer en de werkgever.
Ad 3: Onder ten minste een uur aaneengesloten werken wordt verstaan dat niet vaker dan een keer per uur een substantiële onderbreking van het productieproces noodzakelijk is om de betrokkene bij te sturen. Het is daarbij niet relevant of er eventueel tijdens de werkzaamheden toezicht moet worden uitgeoefend, ook al is dat permanent noodzakelijk.
Ad 4: Onder ten minste vier uur dag belastbaar wordt verstaan dat iemand in staat is vier uur per dag te werken. Bij minder dan vier uur per dag is iemand in dat geval te weinig productief om nog van arbeidsvermogen te spreken. Een uitzondering doet zich voor als iemand minder dan vier uur, maar wel belastbaar is voor ten minste twee uur per dag en per uur ten minste het minimumloon kan verdienen.
4.2.
Gelet op het verhandelde ter zitting spitst het geschil zich toe op de vraag of appellante in verband met de gevolgen van CVS/ME ten minste vier uur per dag belastbaar is en in staat is ten minste één uur aaneengesloten te werken.
4.3.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat appellante ondanks haar beperkingen als gevolg van CVS/ME arbeidsvermogen had. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de conclusie van de verzekeringsarts onderschreven dat appellante op 24 oktober 2018 niet voldeed aan de criteria van geen benutbare mogelijkheden op grond van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten en dat er geen ernstige stoornis in de energiehuishouding bestond op grond waarvan een duurbeperking moest worden aangenomen. Daarbij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep erop gewezen dat appellante in december 2018 in staat was naar het spreekuur van de arts te komen. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn er geen objectieve gegevens beschikbaar op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat haar medische situatie sinds het primaire medisch onderzoek is verslechterd. Hij heeft een cardiologische expertise bij professor Widdershoven te Tilburg voorgesteld maar dat heeft appellante geweigerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dit voorstel mede gedaan omdat appellante al jaren geen fysiek contact meer heeft gehad met de door haar destijds geconsulteerde cardioloog Visser van de stichting Cardiozorg. Ter zitting is gebleken dat appellante in november 2019 wel in staat was om naar de stichting Cardiozorg te reizen. Appellante is aangeraden niet naar Widdershoven te gaan en zij voelde zich er niet op haar plek omdat Widdershoven een psychocardioloog is en er volgens appellante geen psychische oorzaak voor haar klachten is. Aldus heeft appellante, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, om haar moverende redenen niet meegewerkt aan de door de verzekeringsarts voorgestelde expertise. De daardoor eventuele resterende twijfel dient dan ook voor risico van appellante te komen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn beoordeling het door appellante overgelegde rapport van professor Visser van Stichting Cardiozorg van 18 december 2019 betrokken. Uit dat rapport volgt volgens hem dat Visser geen duidelijke reden voor de achteruitgang bij appellante heeft gezien. De bedlegerigheid van appellante is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet medisch te onderbouwen. Er bestaat geen aanleiding om aan het gemotiveerde standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te twijfelen. De door appellante overgelegde reactie van dr. Van Campen, de wetenschappelijke publicaties over de gevolgen van CVS/ME, leiden niet tot een ander oordeel omdat deze stukken niet ingaan op de individuele situatie van appellante (vergelijk de uitspraken van de Raad van 13 juni 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1734, en 13 januari 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:69).
4. In wat appellante heeft aangevoerd, wordt geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de conclusie van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep dat appellante op de datum in geding over basale werknemersvaardigheden beschikte en zij de taak scannen kon uitvoeren. Het standpunt van appellante dat deze taakomschrijving onvolledig is omdat in de functie scanner bij een overheidsorganisatie ook sprake is van archiveringseisen wordt niet gevolgd. Zoals hiervoor is overwogen gaat het niet om een functie maar om de kleinste eenheid van een functie die kan bestaan uit een of meerdere handelingen. De door appellante genoemde werkzaamheden maken wellicht deel uit van de functie maar niet gebleken is dat de taak scannen als onderdeel van die functie onvolledig is beschreven. Daarbij geldt dat de taken in het takenbestand ertoe dienen om aannemelijk te maken dat iemand arbeidsvermogen heeft. Het is niet gezegd dat appellante de taak van scannen ook feitelijk moet uitvoeren.
5. Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T. Dompeling, in tegenwoordigheid van A.M.M. Chevalier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 september 2021.
(getekend) T. Dompeling
(getekend) A.M.M. Chevalier