ECLI:NL:CRVB:2021:2262
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering terug te komen van besluit Wajong-uitkering op basis van nieuwe feiten of omstandigheden
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant, geboren in 1996, had een Wajong-uitkering aangevraagd, maar deze was door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) afgewezen op basis van de conclusie dat hij in staat was meer dan 75% van het minimumloon te verdienen. Na een eerdere afwijzing van zijn aanvraag in 2014, heeft appellant in 2017 opnieuw verzocht om een beoordeling van zijn arbeidsvermogen, wat door het Uwv werd opgevat als een verzoek om terug te komen van het eerdere besluit. Dit verzoek werd afgewezen omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die de eerdere beslissing konden ondermijnen.
De rechtbank heeft in de eerdere uitspraak geoordeeld dat het Uwv terecht had vastgesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden waren in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelde dat de door appellant ingebrachte stukken, waaronder een verslag van een psycholoog en brieven van de gemeente, niet als nieuwe feiten konden worden aangemerkt, omdat deze al eerder in de beoordeling waren betrokken of niet relevant waren voor de medische situatie van appellant op de relevante leeftijden.
In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat er wel degelijk nieuwe feiten waren, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het Uwv op juiste wijze had gehandeld door het verzoek van appellant af te wijzen, en dat er geen aanleiding was om te concluderen dat het bestreden besluit evident onredelijk was. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.