ECLI:NL:CRVB:2021:2237

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 september 2021
Publicatiedatum
9 september 2021
Zaaknummer
20/4425 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een beschikking op aanvraag van een tweede generatie-oorlogsslachtoffer met betrekking tot de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945

Op 9 september 2021 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van een appellant die verzocht om herziening van een eerdere afwijzing van zijn aanvraag op grond van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv). De appellant, geboren in 1946, had in 1993 een aanvraag ingediend om als tweede generatie-oorlogsslachtoffer met de vervolgde gelijkgesteld te worden. Deze aanvraag werd in 1994 afgewezen, omdat uit medische gegevens bleek dat de appellant niet voldeed aan de criteria. In 2004 en 2019 heeft de appellant opnieuw verzocht om herziening van de afwijzing, maar deze verzoeken werden afgewezen omdat er geen aperte, verwijtbare fouten waren gemaakt bij de eerdere beoordelingen.

De Raad heeft in zijn overwegingen benadrukt dat de toetsing van het bestreden besluit met terughoudendheid moet plaatsvinden, gezien de discretionaire bevoegdheid van verweerder. De Raad heeft vastgesteld dat de appellant geen nieuwe medische gegevens heeft overgelegd die zouden kunnen leiden tot een ander oordeel over de eerdere afwijzing. De discussie over de juistheid van het onderzoek door psychiater Kok werd als niet relevant beschouwd, aangezien de appellant geen beroep had ingesteld tegen de eerdere afwijzing in 1994.

De Raad concludeert dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden en verklaart het beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door H. Lagas, in tegenwoordigheid van M. Géron als griffier.

Uitspraak

20.4425 WUV

Datum uitspraak: 9 september 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. C. Lamphen, advocaat, beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 25 november 2020, kenmerk BZ011373442 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juli 2021. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Lamphen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
A.L. van de Wiel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren in 1946, heeft in 1993 bij (de rechtsvoorganger van) verweerder een aanvraag ingediend om onder toepassing van artikel 3, tweede lid (oud), van de Wuv als zogenoemde tweede generatie-oorlogsslachtoffer met de vervolgde te worden gelijkgesteld. In dat verband heeft appellant gesteld dat hij psychische klachten heeft die in verband staan met de vervolging van zijn ouders. Bij besluit 2 juni 1994 en na bezwaar gehandhaafd bij het besluit van 16 december 1994 is de aanvraag afgewezen op de grond dat uit de medische gegevens, waaronder rapportage van psychiater D. Kok
,niet is gebleken dat bij appellant sprake is van psychopathologie op het niveau van een ziekte of gebrek
.Het in bezwaar overgelegde rapport van de behandelaar, psycholoog-psychotherapeute drs. M. Elkerbout heeft verweerder geen aanleiding gegeven het ingenomen standpunt te herzien. Tegen het besluit van 16 december 1994 is geen beroep ingesteld.
1.2.
In december 2004 heeft appellant verzocht de afwijzing te herzien. Verweerder heeft dat verzoek afgewezen bij besluit van 8 juni 2005 op de grond dat bij de beoordeling van de aanvraag van 1993 geen sprake is geweest van aperte, verwijtbare fouten. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar is door appellant ingetrokken.
1.3.
In september 2019 heeft appellant opnieuw verzocht de eerdere afwijzing te herzien. Verweerder dat verzoek afgewezen bij besluit van 23 maart 2020, na bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, op de grond dat (ook nu) niet is gebleken dat bij de afwijzing van de aanvraag van 1993 aperte, hem verwijtbare fouten zijn gemaakt.
2. Naar aanleiding van wat partijen in beroep hebben aangevoerd komt de Raad tot de volgende beoordeling.
2.1.
Op grond van artikel 61, tweede lid, van de Wuv is verweerder bevoegd op daartoe door de belanghebbende gedane aanvraag een door hem gegeven beschikking in het voordeel van de bij die beschikking betrokkene te herzien. Gelet op het karakter van deze discretionaire bevoegdheid kan de Raad het bestreden besluit slechts met terughoudendheid toetsen.
2.2.
Sinds de wetswijziging van 15 juli 1994 is het niet meer mogelijk om personen die na de oorlog zijn geboren, zoals appellant, met de vervolgden in de zin van de Wuv gelijk te stellen. Wat betreft verzoeken van na de oorlog geborenen om herziening van besluiten op aanvragen van vóór 15 juli 1994, voert verweerder het beleid dat deze verzoeken alleen dan worden ingewilligd als bij het besluit waarvan herziening wordt verzocht, een aperte, hem verwijtbare fout is gemaakt. De Raad heeft dit beleid al meermalen aanvaard (bijvoorbeeld de uitspraak van 9 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:955).
2.3.
De onder 1.1 genoemde besluitvorming was gebaseerd op medische adviezen van een tweetal geneeskundig adviseurs. Zij hadden de beschikking over de resultaten van het onderzoek door psychiater Kok en over informatie van de huisarts. In bezwaar is bij de medisch advisering ook betrokken de ontvangen informatie van psycholoog Elkerbout.
2.4.
In wat appellant naar voren heeft gebracht ziet de Raad geen grond voor het oordeel dat verweerder bij de oorspronkelijke beoordeling aperte, hem verwijtbare fouten heeft gemaakt. De Raad licht dat hieronder toe.
2.4.1.
Een discussie over de resultaten en de juistheid van het onderzoek door Kok is niet passend bij de aard van het hier voorliggende verzoek. Dit had aan de orde moeten worden gesteld in een beroep tegen het op bezwaar genomen besluit van 16 december 1994. Appellant heeft daarvan afgezien. Het uitgebreide betoog van appellant waarin hij de juistheid bestrijdt van de bevindingen van psychiater Kok is de eigen visie en interpretatie van het rapport van Kok in samenhang met de informatie van Elkerbout. De uitkomst van de medische beoordeling van 1994 staat vast. Die kan niet ter discussie worden gesteld alsof het een eerste aanvraag betreft. Daarom is het opvragen van de gegevens van en een onderzoek naar de reden van de plaatsing van appellant in de Bergstichting in 1959 hier niet relevant.
2.4.2.
Appellant stelt verder dat psychiater Kok bij zijn medisch onderzoek in het geheel niet beschikte over de medische gegevens van de ouders van appellant, zelfs niet over een uittreksel (summiere interne notitie) van die gegevens. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 9 december 2004 (ECLI:NL:CRVB:2004:AR7681) betoogt appellant dat het tot stand komen van een deskundigenadvies terwijl de relevante medische gegevens ontbreken een essentiële fout is. Dit betoog van appellant slaagt niet. Anders dan in het geval van de betrokkene in genoemde uitspraak is bij appellant destijds door Kok geen psychopathologie vastgesteld. Uit de vaste rechtspraak volgt (bijvoorbeeld de uitspraak van 3 mei 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BA5294) dat het ontbreken van de medische gegevens van de ouders niet tot een aperte verweerder verwijtbare fout leidt als de desbetreffende deskundige bij de betrokkene geen psychopathologie kan vaststellen en de deskundige dus niet toekomt aan het beantwoorden van de vraag of er een verband bestaat tussen de bij de betrokkene vastgestelde ziekte en de vervolgingsgevolgen van de ouders.
2.4.3.
Ook anderszins is de Raad niet gebleken dat verweerder bij de beoordeling van de aanvraag van 1993 een aperte, hem verwijtbare fout heeft gemaakt. Appellant heeft geen (medische) gegevens overgelegd op grond waarvan moet worden geconcludeerd dat verweerder op de destijds beschikbare medische gegevens een onjuist besluit heeft genomen.
2.5.
Uit 2.4.1 tot en met 2.4.3 volgt dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Het beroep moet ongegrond worden verklaard.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door H. Lagas, in tegenwoordigheid van M. Géron als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 september 2021.
(getekend) H. Lagas
(getekend) M. Géron