Op 9 september 2021 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van een appellant die verzocht om herziening van een eerdere afwijzing van zijn aanvraag op grond van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv). De appellant, geboren in 1946, had in 1993 een aanvraag ingediend om als tweede generatie-oorlogsslachtoffer met de vervolgde gelijkgesteld te worden. Deze aanvraag werd in 1994 afgewezen, omdat uit medische gegevens bleek dat de appellant niet voldeed aan de criteria. In 2004 en 2019 heeft de appellant opnieuw verzocht om herziening van de afwijzing, maar deze verzoeken werden afgewezen omdat er geen aperte, verwijtbare fouten waren gemaakt bij de eerdere beoordelingen.
De Raad heeft in zijn overwegingen benadrukt dat de toetsing van het bestreden besluit met terughoudendheid moet plaatsvinden, gezien de discretionaire bevoegdheid van verweerder. De Raad heeft vastgesteld dat de appellant geen nieuwe medische gegevens heeft overgelegd die zouden kunnen leiden tot een ander oordeel over de eerdere afwijzing. De discussie over de juistheid van het onderzoek door psychiater Kok werd als niet relevant beschouwd, aangezien de appellant geen beroep had ingesteld tegen de eerdere afwijzing in 1994.
De Raad concludeert dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden en verklaart het beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door H. Lagas, in tegenwoordigheid van M. Géron als griffier.