ECLI:NL:CRVB:2021:2236

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 september 2021
Publicatiedatum
9 september 2021
Zaaknummer
21/550 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van een eerdere uitspraak inzake huishoudelijke hulpvergoeding

Op 9 september 2021 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 21/550 WUBO, waarin verzoekster een verzoek om herziening indiende van een eerdere uitspraak van de Raad van 26 november 2020. In deze eerdere uitspraak was het verzoek van verzoekster om een vergoeding voor huishoudelijke hulp met terugwerkende kracht naar november 2007 afgewezen. De Raad oordeelde dat verzoekster niet eerder dan op 7 december 2019 een aanvraag had ingediend, en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die aanleiding gaven om van de hoofdregel af te wijken. Verzoekster was het niet eens met deze beslissing en vroeg om herziening, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat verzoekster geen nieuw feit of nieuwe omstandigheid had aangedragen die de herziening rechtvaardigde. De Raad benadrukte dat het bijzondere rechtsmiddel van herziening niet bedoeld is voor een hernieuwde discussie over de zaak zonder nieuwe feiten of omstandigheden. De Raad wees het verzoek om herziening af en stelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

21.550 WUBO

Datum uitspraak: 9 september 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 26 november 2020, 20/1780 WUBO
Partijen:
[verzoekster] te [woonplaats] (verzoekster)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (verweerder)
PROCESVERLOOP
Namens verzoekster heeft [X] om herziening verzocht van de uitspraak van de Raad van 26 november 2020, 20/1780 WUBO (ECLI:NL:CRVB:2020:3005).
Verweerder heeft op het verzoekschrift gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juli 2021. Van de zijde van verzoekster is niemand verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.L. van de Wiel.

OVERWEGINGEN

1. Bij genoemde uitspraak van de Raad is beslist op het beroep van verzoekster tegen het besluit van 31 maart 2020, waarbij haar verzoek om aan de met ingang van 1 december 2019 toegekende vergoeding voor een dagdeel huishoudelijke hulp met terugwerkende kracht naar november 2007 toe te kennen, is afgewezen. Die afwijzing is gebaseerd op de grond dat verzoekster niet eerder dan op 7 december 2019 een aanvraag heeft ingediend om in aanmerking te komen voor een voorziening voor huishoudelijke hulp. Verder is niet gebleken van bijzondere omstandigheden die verweerder aanleiding hadden moeten geven om van de hoofdregel van artikel 40, eerste lid, van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 dat de vergoeding ingaat op de eerste dag van de maand waarin de aanvraag is ingediend, had moeten afwijken. De Raad heeft de afwijzing niet voor onjuist kunnen houden.
2. Verzoekster kan zich niet vinden in de door de Raad onderschreven weigering van verweerder om aan de toegekende voorziening voor huishoudelijke hulp een terugwerkende kracht naar november 2007 toe te kennen.
3. De Raad oordeelt als volgt.
3.1.
Ingevolge artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de bestuursrechter op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de bestuursrechter eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
3.2.
Verzoekster heeft geen nieuw feit of nieuwe omstandigheid, zoals in 3.1 bedoeld, naar voren gebracht. Verzoekster wenst een hernieuwde discussie te voeren over de juistheid van de uitspraak van 26 november 2020. Volgens vaste rechtspraak (onder meer de uitspraak van 15 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4926) is het bijzondere rechtsmiddel van herziening niet gegeven om, anders dan op grond van enig nieuw feit of enige nieuwe omstandigheid als bedoeld in artikel 8:119 van de Awb een hernieuwde discussie over de betrokken zaak te voeren. Anders dan verzoekster heeft aangevoerd, is de inschatting van de gemachtigde van verweerder zoals hij die tijdens de zitting van 29 oktober 2020 heeft toegelicht, namelijk dat vanaf november 2007 aan verzoekster een voorziening voor huishoudelijke hulp zou zijn toegekend als die toen was aangevraagd, geen feit of omstandigheid als in 3.1 bedoeld.
3.3.
Het verzoek om herziening moet worden afgewezen.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door H. Lagas, in tegenwoordigheid van M. Géron als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 september 2021.
(getekend) H. Lagas
(getekend) M. Géron