ECLI:NL:CRVB:2021:2234
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake vergoeding voor chroom-6 gerelateerde aandoeningen
In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, waarin zijn aanvraag voor een tegemoetkoming op grond van de Regeling uitkering chroom-6 Defensie werd afgewezen. Appellant, die tussen 1985 en 1995 werkzaam was als monteur en technician op een bepaalde locatie, stelde dat hij lijdt aan chroom-6 gerelateerde allergische rhinitis. De staatssecretaris van Defensie had zijn aanvraag afgewezen, omdat niet was aangetoond dat zijn aandoening in verband kon worden gebracht met chroom-6. De rechtbank heeft deze afwijzing bevestigd, en appellant heeft in hoger beroep zijn eerdere gronden herhaald.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de rechtbank terecht had geoordeeld. De Raad stelde vast dat de medische gegevens aantonen dat appellant pas in 2009 neusklachten heeft ontwikkeld, lang na zijn laatste werkperiode op de locatie. De Raad oordeelde dat de enkele omstandigheid dat appellant in het verleden een vergoeding voor contacteczeem heeft ontvangen, niet voldoende is om aan te nemen dat zijn huidige klachten gerelateerd zijn aan chroom-6. Ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel werd verworpen, omdat appellant niet voldoende bewijs had geleverd dat zijn situatie vergelijkbaar was met andere gevallen waarin vergoedingen waren toegekend.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 9 september 2021.