Uitspraak
18.4431 ZW
OVERWEGINGEN
1 februari 2016 beëindigd. Werknemer heeft op 5 februari 2016 contact gehad met het Uwv en laten weten dat hij op 2 februari 2016 ziek is geworden. Een medewerker van het Uwv heeft werknemer het advies gegeven om na ommekomst van wat deze medewerker ‘de fictieve opzegtermijn’ heeft genoemd, op 1 april 2016 een ziekmelding bij het Uwv te doen. Werknemer heeft dat advies opgevolgd.
24 januari 2017 het spreekuur van een verzekeringsarts bezocht. Deze verzekeringsarts heeft bij werknemer beperkingen vastgesteld en neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst van gelijke datum. In een rapport van 27 januari 2017 is een arbeidsdeskundige tot de conclusie gekomen dat er voor werknemer geen passende voorbeeldfuncties zijn te vinden. Bij besluit van 27 januari 2017 heeft het Uwv op grond van die bevindingen de ZW-uitkering van werknemer ongewijzigd voortgezet. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt dat bij besluit van 7 juli 2017 (bestreden besluit 2) ongegrond is verklaard. Daaraan is een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 28 juni 2017 ten grondslag gelegd.
3 februari 2016 zijn huisarts bezocht wegens psychische klachten en heeft deze huisarts heeft hem, via de praktijkondersteuner, doorverwezen naar de specialist. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is er geen reden om aan te nemen dat de situatie van werknemer per 18 mei 2016 anders was dan die per 2 februari 2016. Dat werknemer in februari 2016 niet heeft verteld dat hij ziek was en hij bovendien een riante beëindigingsvergoeding heeft meegekregen, zijn volgens de rechtbank geen factoren die van invloed kunnen zijn op het vaststellen van de eerste ziektedag. Ook heeft de rechtbank geoordeeld dat voor een belangenafweging bij het vaststellen van de eerste arbeidsongeschiktheidsdag geen ruimte is en dat het beroep van appellante op het vertrouwensbeginsel niet kan slagen. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat bij het opleggen van een boete het Uwv gebruik maakt van een andere bevoegdheid dan bij het toekennen van een ZW-uitkering. Dat de boete is ingetrokken wil niet zeggen dat appellante erop mocht vertrouwen dat de ZW-uitkering niet met ingang van 2 februari 2016 zou worden toegekend. Wat het bestreden besluit 2 betreft, heeft de rechtbank overwogen dat van een motiverings- of zorgvuldigheidsgebrek geen sprake is, ook al heeft de arbeidsdeskundige de werknemer slechts telefonisch gesproken.
27 juli 2017 toereikend gemotiveerd waarom de eerste ziektedag op 2 februari 2016 moet worden bepaald. Dat werknemer naar zeggen van appellante in januari 2016 niet ziek was en volgens appellante evenmin een zieke indruk maakte tijdens een bezoek van een collega in februari 2016, maakt niet dat aan de bevindingen van deze arts moet worden getwijfeld.