4.3.De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft, op basis van de FML van 28 november 2016, vijf functies voor appellant geselecteerd: SBC-code 271122 (operator chemische en kunststofverwerkende industrie), SBC-code 282160 (chauffeur personenbusje), SBC-code 516110 (commercieel-administratief medewerker), SBC-code 484010 (transportplanner, medewerker bevrachting) en SBC-code 342021 (portier, toezichthouder). Appellant heeft, onder overlegging van rapporten van 7 september 2020, 5 december 2020 en 9 april 2021 van de door hem ingeschakelde arbeidsdeskundige J.F. Stoffijn, gesteld dat de SBC-codes 271122, 282160, 516110 en 342021 om verschillende redenen niet geschikt voor hem zijn. Het Uwv heeft, onder verwijzing naar rapporten van 18 juli 2017, 9 juli 2020, 15 oktober 2020 en 26 februari 2021 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, het standpunt gehandhaafd dat deze functies wel geschikt zijn voor appellant.
SBC-code 271122 (operator chemische en kunststofverwerkende industrie)
4.3.1.Appellant heeft gesteld dat sprake is van een overschrijding van zijn belastbaarheid op item 4.13.0 (duwen en trekken). Appellant heeft erop gewezen dat bij deze functie is vereist dat hij een handpallettruck gebruikt, en dat hij daartoe niet in staat is gelet op de beiderzijds vereiste hand- en knijpkracht. Ter zitting van 11 januari 2021 heeft appellant erkend dat van een werkgever in redelijkheid kan worden verlangd dat hij een elektrische pallettruck realiseert. In het rapport van 26 februari 2021 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep vermeld dat uit overleg met een arbeidsdeskundige, die specifieke deskundigheid heeft wat betreft werkvoorzieningen, is gebleken dat elektrisch aangedreven pallettrucks voor de bediening veelal tiptoetsen kennen. Onder verwijzing naar de voor appellant geldende beperkingen, en na overleg met de verzekeringsarts bezwaar en beroep, heeft de arbeidsdeskundige gemotiveerd dat deze pallettrucks zonder gebruik van pink en ringvinger te bedienen zijn, zonder noemenswaardige krachtsuitoefening. Daarmee is overtuigend gemotiveerd dat de functie op dit punt geschikt is voor appellant. In de reactie van 9 april 2021 heeft de door appellant ingeschakelde arbeidsdeskundige Stoffijn nog gesteld dat de pallettruck vanwege de veiligheid met beide handen moet worden vastgehouden, en dat de ringvinger, samen met de middel- en wijsvinger, één van de vingers vormt die de handgreep op zijn plaats dient te houden. Nog daargelaten het feit dat appellant niet heeft onderbouwd waarom hij dit gelet op zijn beperkingen niet zou kunnen, geldt het volgende. In het rapport van 5 februari 2021 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gesteld dat het niet kunnen strekken van de pink en ringvinger te ondervangen is bij zeer veel handelingen die geen grote kracht, lang vasthouden of snelle herhalingen vragen, en dat de niet geheel strekkende vingers (onder andere) de bolgreep niet verhinderen. Daarmee is komen vast te staan dat appellant geschikt is om een elektrische handpallettruck te bedienen.
4.3.2.Appellant heeft verder gesteld dat sprake is van een overschrijding van zijn belastbaarheid bij de items 4.14.0 (tillen of dragen) en 4.15.0 (frequent lichte voorwerpen hanteren tijdens het werk), omdat zijn knijp/grijpkracht links beperkt is. In het rapport van 9 juli 2020 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep toegelicht dat appellant ‘normaal’ kan tillen, dat wil zeggen vijftien kilogram, en dat de belasting met de gegeven gewichten en frequenties ruim binnen de aangeven belastbaarheid valt. Daarnaast wordt in deze functie vijf keer per maand een grote emmer met verf getild, tot dertig kilogram. Daarover heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep gesteld dat sprake is van een zeer lage frequentie, ongeveer een keer per week, en dat door het hengsel van de emmer met rechts te grijpen ook het meeste gewicht met rechts gehanteerd kan worden, zodat de benodigde grijp/knijpkracht met links dan niet te hoog is. De door appellant ingeschakelde arbeidsdeskundige Stoffijn heeft hiertegen ingebracht dat het feit dat het gaat om een incidentele situatie geen reden is om aan te nemen dat appellant dit wel kan. In het rapport van 26 februari 2021 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, na overleg met de in 4.3.1 genoemde arbeidsdeskundige, nader toegelicht dat krachtsuitoefening bij grijpen normaliter vooral gebezigd wordt met duim, wijsvinger en middelvinger. In het algemeen – dus ook als er geen beperkte handfunctie is – dragen ringvinger en pink beperkt bij aan krachtsuitoefening bij de grijpfuncties. Als voorbeeld valt te noemen de cilindergreep bij het tillen en verplaatsen van emmers. Met de toelichting in de rapporten van 9 juli 2020 en 26 februari 2021 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep overtuigend gemotiveerd waarom de functie ook op dit punt passend is voor appellant.
4.3.3.Uit 4.3.1 en 4.3.2 volgt dat de SBC-code 271122 in medisch opzicht passend is voor appellant.
SBC-code 282160 (chauffeur personenbusje)
4.3.4.De door appellant ingeschakelde arbeidsdeskundige Stoffijn heeft gesteld dat onvoldoende duidelijk is of in deze functie ook sprake is van vervoeren van passagiers in rolstoel. Dat zou, in verband met de ook in de FML van 28 november 2016 opgenomen beperkte knijp/grijpkracht links, een knelpunt opleveren bij het vastzetten van de rolstoel (zekeren) in de bus. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 15 oktober 2020 gesteld dat in de functie geen sprake is van het vervoeren van passagiers in een rolstoel, en dat voor de functie ook geen belastingeisen zijn gegeven die wijzen op het vervoer van rolstoelgebruikers. In het rapport van 26 februari 2021 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep nog gewezen op het feit dat in de functiebeschrijving is vermeld dat sprake is van vervoer in een personenauto. Met deze rapporten van 15 oktober 2020 en 26 februari 2021 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd dat in de functie geen sprake is van vervoer van passagiers in een rolstoel.
4.3.5.In de arbeidsmogelijkhedenlijst is vermeld dat de chauffeur personenbusje in staat is tot het behalen van een BHV-diploma. De door appellant ingeschakelde arbeidsdeskundige Stoffijn heeft gesteld dat appellant de bij deze opleiding aan de orde zijnde handelingen niet kan verrichten, omdat daarvoor tweehandig gebruik en grijp- en knijpkracht noodzakelijk is, en hij op die punten beperkt is. In het rapport van 26 februari 2021 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, na overleg met de verzekeringsarts bezwaar en beroep en onder overlegging van een beschrijving van de belastingeisen bij het volgen van een BHV-training, inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat bij het behalen van een BHV-diploma geen sprake is van overschrijding van de belastbaarheid van appellant. Volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is geen sprake van belastingeisen die de door de verzekeringsarts aangegeven belastbaarheid overschrijden. Bij het gebruik van brandblussers kan vooral de rechterhand ingezet worden. Bovendien kent de (licht beperkte) linkerhand een heel redelijke functie van de duim, wijsvinger en middelvinger en daarmee ook een behoorlijke knijp- en grijpfunctie, aldus de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. De arbeidsdeskundige Stoffijn heeft in reactie op deze motivering volstaan met de enkele stelling dat EHBO levensreddende handelingen vereist met goed gebruik van beide handen en vingers, en dat brandblussers tweehandig gehanteerd moeten worden. Deze niet onderbouwde stelling leidt niet tot twijfel aan de motivering van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
4.3.6.In de arbeidsmogelijkhedenlijst is ook vermeld dat de chauffeur personenbusje in staat is tot het behalen van een Verklaring Geen Bezwaar B. Appellant heeft naar aanleiding daarvan gesteld dat niet bekend is of het Uwv heeft vastgesteld of appellant een dergelijke Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) kan verkrijgen. Deze grond slaagt niet. Nog daargelaten het feit dat het bij deze functie niet lijkt te gaan om een VOG maar om een, door de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst af te geven, Verklaring van geen bezwaar, niveau B, voor personen die een vertrouwensfunctie gaan vervullen, geldt dat appellant geen begin van bewijs heeft geleverd dat het verkrijgen van een dergelijke verklaring niet te verwachten is.
4.3.7.Uit 4.3.4 tot en met 4.3.6 volgt dat de SBC-code 282160 zowel in medisch opzicht als anderszins passend is voor appellant.
SBC-code 516110 (commercieel-administratief medewerker)
4.3.8.In de arbeidsmogelijkhedenlijst staat vermeld dat sprake moet zijn van een diploma MBO niveau 3 of andere opleidingen op dit niveau, en van niveau MBO-niveau 4 technisch of administratief commercieel. Appellant heeft onder meer gesteld dat hij niet over een opleiding op het vereiste niveau beschikt. Deze grond slaagt. Uit de stukken blijkt niet dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft gemotiveerd dat appellant voldoet aan de voor deze functie geldende eisen wat betreft opleiding(sniveau). Deze functie komt dus te vervallen.
4.3.9.Uit 4.3.1 tot en met 4.3.8 volgt dat, met het vervallen van de SBC-code 516110, de schatting is gebaseerd op de SBC-codes 271122, 282160 en 484010. De SBC-code 342021 behoeft daarmee geen bespreking meer. De verdiencapaciteit van appellant blijft dan ook vastgesteld op 68,55% van het maatmaninkomen. Het Uwv heeft bij het bestreden besluit de ZW-uitkering van appellant dan ook terecht beëindigd per 20 augustus 2017 op de grond dat hij 65% van zijn zogenoemde maatmaninkomen kan verdienen.
5. Het bestreden besluit is, gelet op de nadere motivering door de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, pas in hoger beroep voorzien van een toereikende motivering. Deze schending van artikel 7:12, eerste lid, van de Awb zal onder toepassing van artikel 6:22 van de Awb worden gepasseerd, omdat aannemelijk is dat de belanghebbende hierdoor niet is benadeeld. Ook als het gebrek in het bestreden besluit zich niet zou hebben voorgedaan, zou een besluit met gelijke uitkomst zijn genomen. Dit leidt ertoe dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, met verbetering van de gronden moet worden bevestigd.
6. De toepassing van artikel 6:22 van de Awb geeft aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 1.496,- voor verleende rechtsbijstand in beroep (één punt voor het indienen van beroepschrift en één punt voor het verschijnen ter zitting à € 748,- per punt) en € 2.618,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep (één punt voor het indienen van hoger beroepschrift, één punt voor het verschijnen ter zitting, en 1,5 punt voor het drie keer indienen van een reactie op de rapporten van het Uwv à € 748,- per punt), in totaal € 4.114,-. Ook dient het Uwv het door appellant in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht te vergoeden.