Uitspraak
19 1304 WW
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
BESLISSING
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van wettelijke rente af.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de intrekking van de WW-uitkering van appellant door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, die werkzaam was als bestuurder van verschillende vennootschappen, ontving vanaf 16 december 2013 een WW-uitkering. Het Uwv heeft na een interne melding een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van deze uitkering, wat leidde tot de conclusie dat appellant niet werkloos was en dat de uitkering met terugwerkende kracht moest worden ingetrokken. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar de rechtbank heeft zijn beroep ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt herhaald dat hij niet op de hoogte was van het rapport werknemersfraude “Arizona” en dat hij niet kon achterhalen wie de melding had gedaan. Het Uwv heeft echter voldoende bewijs geleverd dat appellant in de periode van de WW-uitkering werkzaamheden heeft verricht die zijn recht op uitkering teniet deden. De Raad heeft geoordeeld dat het Uwv aannemelijk heeft gemaakt dat appellant als bestuurder van verschillende vennootschappen werkzaam was en dat hij zijn inlichtingenplicht niet is nagekomen. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen.