ECLI:NL:CRVB:2021:2156
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Ontslag op grond van verstoorde arbeidsverhouding en integriteitskwesties van ambtenaar
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, een ambtenaar werkzaam bij het Ministerie van Justitie en Veiligheid, had sinds 2012 problemen met zijn functioneren. Ondanks begeleiding en mogelijkheden tot verbetering, bleven de problemen aanhouden. De minister had twijfels over de integriteit van de appellant, vooral naar aanleiding van onterecht afgemelde taakstraffen. De Raad oordeelde dat de minister terecht het ontslag had verleend op grond van artikel 99 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR), omdat er geen uitzicht meer was op een vruchtbare voortzetting van het dienstverband. De Raad verwierp het standpunt van de appellant dat hij herplaatst had moeten worden, en concludeerde dat de minister niet als goed werkgever had gehandeld door het ontslag te verlenen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, die het beroep tegen het ontslag ongegrond had verklaard. De Raad oordeelde dat de minister bevoegd was om het ontslag te verlenen en dat de appellant geen recht had op een ontslagvergoeding boven de minimumgarantie, aangezien de verstoorde arbeidsverhouding voornamelijk aan de appellant zelf te wijten was.