ECLI:NL:CRVB:2021:2151
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om herziening van eerdere uitspraak inzake AOW en rechtszekerheidsbeginsel
In deze zaak heeft de verzoeker een verzoek om herziening ingediend tegen een eerdere uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 23 januari 2020. De verzoeker stelt dat hij door de verhoging van de pensioengerechtigde leeftijd op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) onevenredig zwaar wordt belast. Hij voert aan dat het bestreden besluit in strijd is met het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel, omdat hij bij zijn emigratie naar Frankrijk in 2003 de gerechtvaardigde verwachting had dat hij AOW zou ontvangen volgens de destijds geldende wetgeving. De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft deze verwachting in 2005 bevestigd. De verzoeker stelt dat hij materiële en immateriële schade lijdt door de verhoging van de AOW-leeftijd en dat de Raad onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het bestreden besluit in stand kon blijven.
De Raad overweegt dat op grond van artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een onherroepelijke uitspraak slechts kan worden herzien op basis van feiten en omstandigheden die vóór de uitspraak plaatsvonden, niet bekend waren bij de indiener en die, indien ze eerder bekend waren geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben geleid. De Raad concludeert dat de verzoeker geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangedragen die aan deze voorwaarden voldoen. Het verzoek om herziening wordt dan ook afgewezen, omdat het in feite neerkomt op een hernieuwde discussie over de eerdere uitspraak.
De beslissing is genomen door A. van Gijzen, met E.M. Welling als griffier, en is openbaar uitgesproken op 27 augustus 2021.