Uitspraak
19.3607 AOW
25 juli 2019, 18/6922 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam. De appellant, geboren in 1954, had verzocht om toekenning van een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) met ingang van de eerste dag van de maand waarin hij 65 jaar zou worden. De Sociale verzekeringsbank (Svb) had dit verzoek afgewezen, omdat de appellant niet alle benodigde gegevens had verstrekt om te beoordelen of hij onevenredig zwaar werd getroffen door de toepassing van artikel 7a van de AOW. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft de appellant de Raad verzocht om de eerdere uitspraak te vernietigen en heeft hij gesteld dat hij voldoende duidelijkheid heeft verschaft over zijn financiële situatie. De Svb heeft echter benadrukt dat de appellant niet in voldoende mate de gevraagde gegevens heeft aangeleverd. De Raad heeft overwogen dat de Svb een deugdelijk individueel feitenonderzoek heeft verricht, maar dat de appellant niet alle relevante informatie heeft verstrekt, waardoor de Svb niet in staat was om te beoordelen of de appellant onevenredig zwaar werd getroffen.
De Raad heeft geconcludeerd dat het hoger beroep van de appellant niet slaagt en heeft de eerdere uitspraak bevestigd. Ook het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. De uitspraak is gedaan door A. van Gijzen, in tegenwoordigheid van griffier B.V.K. de Louw, en is openbaar uitgesproken op 23 januari 2020.