ECLI:NL:CRVB:2021:215
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van re-integratie-inspanningen en loonsanctie in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de re-integratie-inspanningen van een werkgeefster en de daaropvolgende loonsanctie die door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) was opgelegd. De zaak betreft een werknemer die sinds oktober 2013 uitviel door psychische klachten na een overval op zijn werkplek. De werkgeefster, een benzinestation, heeft in 2015 een aanvraag voor de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ingediend, maar het Uwv concludeerde dat de werkgeefster onvoldoende re-integratie-inspanningen had verricht. Dit leidde tot een loonsanctie die door het Uwv werd gehandhaafd.
De rechtbank Oost-Brabant had eerder de beslissing van het Uwv bevestigd, waarop de werkgeefster in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van de werkgeefster, die stelde dat er geen benutbare mogelijkheden waren voor de werknemer, niet gevolgd. De Raad oordeelde dat de verzekeringsartsen van het Uwv voldoende onderbouwd hadden aangetoond dat de werknemer, ondanks zijn beperkingen, over benutbare mogelijkheden beschikte. De Raad benadrukte dat de verantwoordelijkheid voor re-integratie ook de kwaliteit van de ingeschakelde deskundigen omvat en dat de werkgeefster had moeten zorgen voor een adequate beoordeling van de re-integratiemogelijkheden.
Uiteindelijk bevestigde de Centrale Raad van Beroep de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij de loonsanctie in stand werd gehouden. De Raad concludeerde dat de werkgeefster zonder deugdelijke grond onvoldoende re-integratie-inspanningen had verricht, wat leidde tot de beslissing van het Uwv om de loonsanctie niet te bekorten.