ECLI:NL:CRVB:2021:2143
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van WIA-uitkering wegens schending inlichtingenverplichting en boete
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. Appellante ontving sinds 30 juni 2014 een loongerelateerde WGA-uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft de uitkering herzien en teruggevorderd, omdat appellante niet had gemeld dat zij werkzaamheden had verricht en daarmee inkomsten had verworven. De rechtbank oordeelde dat appellante haar inlichtingenverplichting had geschonden, wat het Uwv verplichtte om de uitkering te herzien en het te veel betaalde bedrag terug te vorderen. Appellante stelde dat zij geen verwijt kon worden gemaakt, omdat zij in de veronderstelling verkeerde dat haar (ex-)werkgeefster de werkzaamheden had gemeld.
De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank dat appellante de inlichtingenverplichting had geschonden, maar kwam tot de conclusie dat het Uwv niet had moeten overgaan tot het opleggen van een boete. De Raad oordeelde dat appellante, gezien haar persoonlijke en medische omstandigheden, geen verwijt kon worden gemaakt voor het niet melden van haar werkzaamheden. De rol van de werkgever en de omstandigheden van appellante waren zodanig dat het Uwv had moeten afzien van het opleggen van een boete. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd voor zover deze betrekking had op de boete, en het boetebesluit van 26 juli 2019 werd herroepen.