In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant ontving sinds 7 maart 2017 bijstand op basis van de Participatiewet. Naar aanleiding van signalen van de Dienst Wegverkeer dat appellant in het bezit was van meerdere voertuigen, heeft de gemeente een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening. Appellant heeft niet gereageerd op uitnodigingen voor een gesprek en de gemeente heeft vastgesteld dat appellant zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden door geen melding te maken van transacties met voertuigen in de maanden waarin hij bijstand ontving. De gemeente heeft daarop de bijstand herzien en een terugvordering van € 5.692,31 opgelegd, evenals een boete van € 1.195,80. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen deze besluiten ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft de Raad de zaak opnieuw beoordeeld. De Raad oordeelt dat appellant inderdaad de inlichtingenverplichting heeft geschonden, omdat hij niet heeft gemeld dat hij meerdere voertuigen op zijn naam had staan. De Raad heeft vastgesteld dat de auto’s, hoewel ze naar de sloop zijn gebracht, mogelijk inkomsten hebben opgeleverd en dat appellant dit had moeten melden. De Raad heeft het besluit van de gemeente om de boete te verlagen naar € 635,42 in aanmerking genomen, maar oordeelt dat de boete proportioneel is aan de ernst van de overtreding. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep tegen het besluit van 23 oktober 2018 gegrond, maar het beroep tegen het nader besluit van 14 december 2020 wordt ongegrond verklaard. Tevens wordt het college veroordeeld in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 2.992,-.