ECLI:NL:CRVB:2021:2108
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om loskoppeling studiefinanciering wegens oninbare alimentatie
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De zaak betreft een verzoek van appellante om loskoppeling van de aanvullende beurs van de studiefinanciering, omdat de alimentatie van haar vader oninbaar zou zijn. Appellante had eerder, op 8 oktober 2015, een aanvraag ingediend om geen rekening te houden met het inkomen van haar vader bij de vaststelling van de aanvullende beurs, wat door de minister was toegewezen met terugwerkende kracht tot 1 januari 2015. Op 7 februari 2018 diende appellante een nieuw verzoek in, waarin zij vroeg om loskoppeling vanaf 1 september 2013. De minister heeft dit verzoek afgewezen, wat leidde tot de rechtszaak.
De rechtbank Limburg verklaarde het beroep van appellante ongegrond, en oordeelde dat de minister terecht het verzoek als nieuw had opgevat en het had afgewezen. In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de argumenten van appellante beoordeeld. De Raad oordeelde dat de primaire grond van appellante, dat het bestreden besluit gebaseerd was op een onjuiste wettelijke grondslag, niet slaagde. De Raad bevestigde dat de aanvraag van 7 februari 2018 terecht als nieuw verzoek om loskoppeling was opgevat. Ook de subsidiaire grond, dat de minister met toepassing van de hardheidsclausule had moeten afwijken van de termijn, werd verworpen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak werd gedaan door D.S. de Vries, met H. Spaargaren als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 18 augustus 2021.