ECLI:NL:CRVB:2021:200
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake studiefinanciering en loskoppeling van ouderlijke bijdrage
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, geboren in 1999, had een verzoek ingediend om de aanvullende beurs voor studiefinanciering te berekenen zonder rekening te houden met het inkomen van zijn vader, omdat hij sinds zijn twaalfde geen contact meer met hem had. De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap had dit verzoek afgewezen, wat leidde tot een rechtszaak.
De Raad heeft vastgesteld dat de verklaring van de appellant over het gebrek aan contact met zijn vader betrouwbaar is. De Raad concludeert dat er voldoende bewijs is dat appellant sinds 2011 geen contact meer heeft gehad met zijn vader, wat betekent dat de loskoppelingsgrond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder c, van het Besluit studiefinanciering 2000 van toepassing is. Dit houdt in dat bij de berekening van de aanvullende beurs vanaf 1 oktober 2017 geen rekening meer gehouden hoeft te worden met de veronderstelde ouderlijke bijdrage op basis van het inkomen van de vader.
De Raad vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van de appellant gegrond. De minister wordt opgedragen om binnen vier weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen over de aanspraken van de appellant op de aanvullende beurs. Tevens wordt de minister veroordeeld in de proceskosten van de appellant, die zijn begroot op € 2.136,-. De uitspraak benadrukt het belang van de loskoppelingsgrond in het kader van studiefinanciering en de rechten van de appellant.