ECLI:NL:CRVB:2017:2818
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep over de afwijzing van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap inzake de hoogte van de aanvullende beurs en de vastgestelde alimentatie
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 augustus 2017 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam. Appellante had verzocht om bij de vaststelling van de hoogte van de aanvullende beurs de vastgestelde alimentatie niet (geheel) in mindering te brengen. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, wat door de Centrale Raad werd bevestigd. Appellante voerde aan dat de alimentatie oninbaar was, maar de Raad oordeelde dat de regelgever in het Besluit studiefinanciering 2000 (Bsf 2000) heeft gekozen voor de (gerechtelijk) vastgestelde alimentatiebedragen en niet voor de feitelijk ontvangen bedragen. De Raad stelde vast dat er geen bewijs was dat de alimentatie sinds ten minste een jaar volledig oninbaar was, en dat de stelling van appellante over de oninbaarheid niet voldeed aan de eisen van het Bsf 2000. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak. Er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken.