ECLI:NL:CRVB:2021:1966
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid en schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante, die zich ziek had gemeld met lichamelijke en psychische klachten. De Raad heeft de eerdere beslissing van het Uwv bevestigd, waarin de mate van arbeidsongeschiktheid op 64,88% was vastgesteld. Appellante had aangevoerd dat haar beperkingen waren onderschat en dat zij volledig arbeidsongeschikt was. De Raad oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende had gemotiveerd dat de door appellante vermelde klachten niet zo ernstig waren dat zij niet in staat was tot het verrichten van bestendige arbeid. De rechtbank had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Raad volgde dit oordeel.
Daarnaast heeft appellante verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De Raad oordeelde dat de redelijke termijn was overschreden met ruim zeven maanden, wat leidde tot een schadevergoeding van € 1.000,-. De Staat der Nederlanden werd veroordeeld tot betaling van deze schadevergoeding en ook tot betaling van proceskosten van € 374,- aan appellante. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van arbeidsongeschiktheid en de rechten van appellanten in procedures.