In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellant, die zich op 5 oktober 2016 ziek meldde met psychische klachten, had een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) ontvangen. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) beëindigde deze uitkering per 20 november 2017, omdat appellant meer dan 65% van zijn loon kon verdienen. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte de beroepsgronden heeft verworpen. Echter, het Uwv heeft op 24 december 2020 een nader besluit genomen, waarbij het bezwaar alsnog gegrond werd verklaard en appellant recht heeft op een ZW-uitkering vanaf 20 november 2017.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv geheel aan de bezwaren van appellant tegemoet is gekomen, waardoor appellant geen belang meer had bij een oordeel in hoger beroep. Dit leidde tot de conclusie dat het hoger beroep niet-ontvankelijk moest worden verklaard. De Raad heeft het Uwv tevens veroordeeld in de proceskosten van appellant en bepaald dat het Uwv het betaalde griffierecht aan appellant vergoedt.