ECLI:NL:CRVB:2020:1448

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 juli 2020
Publicatiedatum
10 juli 2020
Zaaknummer
18/6314 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ZW-uitkering op basis van medische en arbeidskundige beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellant, die zich op 5 oktober 2016 ziek meldde met psychische klachten, ontving een ZW-uitkering van het Uwv. Na een beoordeling door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige concludeerde het Uwv dat appellant in staat was om meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen, waarna de uitkering per 20 november 2017 werd beëindigd. Appellant ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarbij werd geoordeeld dat de medische en arbeidskundige grondslagen van het besluit deugdelijk waren.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn eerdere gronden, maar de Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het bestreden besluit op een deugdelijke basis berustte. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de medische en arbeidskundige beoordelingen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees de verzoeken van appellant af. Er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken, aangezien hiervoor geen aanleiding bestond.

Uitspraak

18.6314 ZW

Datum uitspraak: 9 juli 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 30 oktober 2018, 18/1737 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.L.M. Vreeswijk, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een (nader) onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk voltijds werkzaam geweest als [naam functie]. Zijn dienstverband is geëindigd op 21 november 2016. Op 5 oktober 2016 heeft hij zich ziek gemeld met psychische klachten. Het Uwv heeft appellant een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling heeft een verzekeringsarts appellant op een spreekuur gezien. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 14 september 2017. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog 69,27% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft de ZW-uitkering van appellant bij besluit van 19 oktober 2017 met ingang van 20 november 2017 beëindigd, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 22 januari 2018 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep, een nadere FML en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2.1.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en daarbij nadere informatie van zijn behandelaars overgelegd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vervolgens op 1 augustus 2018 een aangepaste FML opgesteld en heeft in een rapport gereageerd op de gronden van beroep voor zover die waren gericht tegen de medische beoordeling en de eerdere FML. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in een rapport van 15 augustus 2018 beoordeeld of de geselecteerde functies nog geschikt waren voor appellant. Op basis van de vier nog geschikte functies is geconcludeerd dat appellant nog 83,73% van zijn maatmaninkomen kan verdienen. Het Uwv heeft geconcludeerd dat het bestreden besluit daarom kan worden gehandhaafd.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat de door appellant aangevoerde beroepsgronden die tegen de medische beoordeling zijn gericht niet slagen en dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag berust. Volgens de rechtbank berust het bestreden besluit ook op een deugdelijke arbeidskundige grondslag.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte de beroepsgronden heeft verworpen en ten onrechte de in de aangevallen uitspraak genoemde conclusies heeft getrokken.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het bestreden besluit berust op een deugdelijke medische en arbeidskundige grondslag en dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de daarbij getrokken conclusies. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellant afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat de desbetreffende gronden niet slagen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven.
5. De overwegingen in 4.2 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van A.L. Abdoellakhan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2020.
(getekend) A.T. de Kwaasteniet
(getekend) A.L. Abdoellakhan