ECLI:NL:CRVB:2021:1957
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het ingezetenschap voor kinderbijslag op basis van duurzame band met Nederland
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een aanvraag om kinderbijslag door de Sociale verzekeringsbank (Svb). De appellante, die samen met haar kinderen de Nederlandse nationaliteit heeft, kwam op 18 oktober 2018 vanuit Suriname naar Nederland. Na een periode van tijdelijke opvang en inschrijving in de Basisregistratie Personen, diende zij op 2 september 2019 een aanvraag in voor kinderbijslag, welke door de Svb werd afgewezen. De Svb stelde dat appellante op de peildata van de kwartalen in geding geen duurzame band van persoonlijke aard met Nederland had, waardoor zij niet als ingezetene kon worden aangemerkt.
De rechtbank Amsterdam bevestigde deze afwijzing in haar uitspraak van 22 juli 2020, waarbij werd overwogen dat appellante op de peildata nog maar kort in Nederland verbleef, geen zelfstandige woonruimte had en niet maatschappelijk actief was. In hoger beroep voerde appellante aan dat zij wel degelijk als ingezetene moest worden aangemerkt, omdat zij in juli 2019 een woning had gekregen en duurzame zorgrelaties had opgebouwd. De Raad overwoog echter dat de Svb terecht had geoordeeld dat appellante op de peildata niet als ingezetene kon worden aangemerkt, omdat er geen duurzame band met Nederland bestond. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de omstandigheden van appellante niet voldoende waren om aan te nemen dat zij op de peildata als ingezetene kon worden beschouwd.
De uitspraak benadrukt het belang van een duurzame band van persoonlijke aard voor de beoordeling van ingezetenschap in het kader van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW). De Raad concludeerde dat de Svb en de rechtbank de relevante omstandigheden correct hadden gewogen en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken in cassatie te gaan bij de Hoge Raad der Nederlanden.