ECLI:NL:CRVB:2021:1929

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 juli 2021
Publicatiedatum
5 augustus 2021
Zaaknummer
18/3075 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag voor tolk gebarentaal op basis van artikel 35 Wet WIA

In deze zaak heeft appellante op 16 mei 2017 bij het Uwv een aanvraag ingediend voor een voorziening voor een tolk gebarentaal op grond van artikel 35 van de Wet WIA. Het Uwv heeft deze aanvraag op 6 juni 2017 afgewezen, waarna appellante bezwaar heeft gemaakt. De rechtbank Gelderland heeft in een eerdere uitspraak het beroep van appellante gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten. De rechtbank oordeelde dat gesprekken met de bedrijfsarts niet onder de re-integratieactiviteiten vallen die in aanmerking komen voor een voorziening onder artikel 35 van de Wet WIA. Appellante is in hoger beroep gegaan tegen deze uitspraak.

De Centrale Raad van Beroep heeft op 21 juli 2021 uitspraak gedaan in deze zaak. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat voor een toekenning van een voorziening als bedoeld in artikel 35 van de Wet WIA sprake moet zijn van activiteiten die betrekking hebben op een concrete werksituatie. De Raad bevestigde dat het voeren van gesprekken met een bedrijfsarts niet valt onder de re-integratieactiviteiten die in aanmerking komen voor een voorziening. De Raad benadrukte dat het vaststellen van de belastbaarheid de taak van de bedrijfsarts is en dat dit voorafgaat aan de eigenlijke re-integratieactiviteiten.

De Raad heeft het hoger beroep van appellante afgewezen en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak van de rechtbank Gelderland is bevestigd voor zover deze is aangevochten. De beslissing is openbaar uitgesproken op 21 juli 2021.

Uitspraak

18.3075 WIA

Datum uitspraak: 21 juli 2021
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 25 april 2018, 17/5302 (aangevallen uitspraak) en op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft L.A.M. de Groot Heupner hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juni 2021. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.W.A. Blind. Het geding is gevoegd behandeld met de gedingen geregistreerd onder nummers 18/3092 WIA en 18/5725 WIA, waarin heden afzonderlijk uitspraak is gedaan.

OVERWEGINGEN

1. Appellante heeft op 16 mei 2017 bij het Uwv op grond van artikel 35, eerste lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) een voorziening voor een tolk gebarentaal aangevraagd. Op de vraag in het formulier welke hulp appellante nodig heeft, heeft zij vermeld: “Bij het bezoeken van de bedrijfsarts, en afspraken Uwv schrijftolk met ondersteuning van Nederlandse gebaren. Aantal uren is onduidelijk, ligt eraan wanneer afspraken zijn.” Bij besluit van 6 juni 2017 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen. Appellante heeft daartegen bezwaar gemaakt dat bij besluit van 25 augustus 2017 (bestreden besluit) ongegrond is verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, de rechtsgevolgen in stand gelaten en bepalingen omtrent proceskosten en griffierecht gegeven. De rechtbank heeft het Uwv gevolgd in zijn standpunt dat gesprekken met de bedrijfsarts niet onder het bereik van artikel 35 van de Wet WIA vallen. De rechtbank heeft het Uwv niet gevolgd in het standpunt dat de afwijzing van de voorziening gebaseerd moet worden op artikel 1 van de Beleidsregel intermediaire activiteiten (Beleidsregel). Het argument dat de werkzaamheden niet behoren tot de functie van chauffeur/bezorger en dat daarom geen voorziening wordt toegekend sluit niet op dit artikel aan. Volgens de rechtbank heeft het Uwv ten onrechte niet toegelicht wat er onder het begrip ‘voorzieningen’ als bedoeld in artikel 35 van de Wet WIA moet worden verstaan, en blijkt dat ook niet uit de wettekst. Bovendien bevatten de Beleidsregels geen uitleg over de wettelijke begrippen. De rechtbank heeft het bestreden besluit op grond van artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vernietigd. Op grond van de door het Uwv ter zitting gegeven uitleg heeft de rechtbank met toepassing van artikel 8:72, derde lid van de Awb, de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand gelaten. Het Uwv heeft ter zitting verklaard dat voorzieningen worden verleend voor intermediaire activiteiten die betrekking hebben op een concrete werksituatie. Volgens het Uwv komen kosten om in dienstverband te re-integreren in werk voor rekening van de werkgever. Indien de bedrijfsarts van mening is dat bij het spreekuur een doventolk vereist is, dient hij deze zelf aan te stellen. Met deze toelichting heeft het Uwv volgens de rechtbank voldoende inzichtelijk gemaakt waarom appellantes aanvraag is geweigerd en dat de weigering in rechte stand kan houden.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep verwezen naar de gronden in bezwaar en beroep. Volgens appellante heeft de gemachtigde van het Uwv in de ter zitting van de rechtbank gegeven motivering de wettekst onjuist geïnterpreteerd, omdat in het Reïntegratiebesluit niet staat dat een doventolk niet kan worden vergoed tijdens ziekte terwijl er nog een loondienstverhouding bestaat. Volgens appellante zijn de gesprekken met de bedrijfsarts activiteiten die behoren bij re-integratie naar werk en vallen deze als zodanig binnen de reikwijdte van artikel 35 van de Wet WIA.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Op grond van artikel 35 van de Wet WIA, voor zover hier van belang, kan het Uwv aan de persoon met een naar het oordeel van het Uwv structurele functionele beperking, en die arbeid in dienstbetrekking verricht of die arbeid in dienstbetrekking gaat verrichten, of die scholing of opleiding in het kader van de bevordering van de inschakeling in het arbeidsproces volgt of gaat volgen of arbeid op een proefplaats verricht of gaat verrichten, op aanvraag voorzieningen toekennen die strekken tot behoud, herstel of bevordering van de mogelijkheid tot het verrichten van arbeid, het volgen van de scholing of opleiding of het verrichten van arbeid op die proefplaats. Uit de toelichting bij dit artikel kan worden afgeleid dat de voorziening strekt tot behoud, herstel of bevordering van de reintegratiemogelijkheden.
4.2.
Artikel 7 (Intermediaire activiteiten voor personen met een auditieve, visuele of motorische handicap) van het Reïntegratiebesluit luidde ten tijde in geding als volgt:
”1. De verlening van een intermediaire activiteit als bedoeld in artikel 35, tweede lid, onderdeel b, van de Wet WIA en artikel 2:22, tweede lid, onderdeel b, van de Wajong, vindt plaats door vergoeding van de kosten voor de bemiddeling bij het vinden van en voor het gebruik van een intermediaire activiteit.
2. De voorziening, bedoeld in het eerste lid, kan ten hoogste worden verleend voor het aantal uren dat overeenkomt met 15% van het aantal uren dat de persoon met een auditieve, motorische of visuele handicap per kalenderjaar in dienstbetrekking
verricht.
3. Het Uwv kan van het in het tweede lid bedoelde percentage afwijken voor zover toepassing daarvan, gelet op het belang dat dit artikel beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.”
4.3.
De door appellante gevraagde voorziening heeft betrekking op bezoeken aan de bedrijfsarts en aan het Uwv. Nu het Uwv heeft aangegeven dat bij bezoeken aan het Uwv indien nodig door het Uwv wordt zorggedragen voor een doventolk is nog uitsluitend in geschil de vraag of de voor de bezoeken aan de bedrijfsarts gevraagde voorziening terecht is geweigerd.
4.4.
Appellante heeft in hoger beroep volstaan met de stelling dat het Uwv het Reïntegratiebesluit onjuist heeft geïnterpreteerd.
4.5.
De rechtbank heeft het Uwv terecht gevolgd in het standpunt dat voor een toekenning van een voorziening als bedoeld in artikel 35 van de Wet WIA sprake moet zijn van activiteiten die betrekking hebben op (een toeleiding naar) een concrete werksituatie. De situatie van appellante valt daar niet onder. Dit blijkt ook uit haar nadere onderbouwing in het aanvullende bezwaarschrift van 11 augustus 2017:
“De gesprekken met de bedrijfsarts van FlexCom4 zijn, naar moet worden aangenomen, bij uitstek activiteiten die horen bij re-integratie naar werk. Met klaagsters gehoorbeperking en tinnitus is het inzetten van een schrijftolk een zeer belangrijk middel om een constructief gesprek met de bedrijfsarts te kunnen voeren. Het is namelijk van belang dat klaagster tijdens onderzoek van de bedrijfsarts haar beperkingen (naar aanleiding van goed vertaalde vragen van de bedrijfsarts door een tolk) duidelijk kan verwoorden, zelfs als dat zou betekenen dat ze meent niet te kunnen werken.”
4.6.
Het voeren van gesprekken met een bedrijfsarts behoort, anders dan appellante kennelijk meent, niet tot de re-integratieactiviteiten om in eigen of andere werkzaamheden te hervatten. Volgens de Werkwijzer Poortwachter kan re-integratie naar werk pas starten als de werknemer met re-integratieactiviteiten belastbaar is. Het vaststellen van de belastbaarheid is bij uitstek de taak van de bedrijfsarts en gaat derhalve vooraf aan en staat los van de eigenlijke concrete re-integratieactiviteiten.
5. Uit 4.2 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. Het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade moet worden afgewezen. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd voor zover aangevochten.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman als voorzitter, en T. Dompeling en
W.R. van der Velde als leden, in tegenwoordigheid van A.M.M. Chevalier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 juli 2021.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) A.M.M. Chevalier