In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die haar beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond had verklaard. Het Uwv had in een eerdere beslissing de ingangsdatum en de grondslag van de WAZ-uitkering vastgesteld. Appellante had verzocht om een WAZ-uitkering op grond van haar arbeidsongeschiktheid, maar het Uwv weigerde dit aanvankelijk. Na bezwaar werd de uitkering met terugwerkende kracht toegekend, maar appellante was het niet eens met de ingangsdatum en de hoogte van de uitkering. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat het Uwv de ingangsdatum van de WAZ-uitkering correct had vastgesteld op 15 april 2011, en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een eerdere ingangsdatum rechtvaardigden. Ook de grondslag van de WAZ-uitkering werd door de Raad als juist beoordeeld, waarbij het Uwv de winst in 2003 als basis had genomen. De Raad oordeelde dat de door appellante aangevoerde omstandigheden niet voldoende waren om te concluderen dat de berekening van de grondslag tot een onbillijkheid leidde. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd, het beroep tegen het bestreden besluit 1 werd gegrond verklaard, en het beroep tegen het bestreden besluit 2 werd ongegrond verklaard. Het Uwv werd veroordeeld in de kosten van appellante.