ECLI:NL:CRVB:2021:1884

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 juli 2021
Publicatiedatum
29 juli 2021
Zaaknummer
20/609 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijk wegens termijnoverschrijding in WIA-zaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 juli 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 16 oktober 2019. Appellant had hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat hem per 3 januari 2018 geen recht meer op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen toekende, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het hoger beroep werd echter niet-ontvankelijk verklaard omdat het buiten de beroepstermijn was ingediend. De huidige gemachtigde van appellant, mr. S.J.H.G.M. Schils, voerde aan dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was, omdat de aangevallen uitspraak pas op 3 januari 2020 bij de voormalige gemachtigde was aangekomen. De Raad oordeelde echter dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat er geen afhaalbericht was achtergelaten door de postdienst, en dat het niet ophalen van de aangetekende brief voor rekening en risico van appellant kwam. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten, waardoor het hoger beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. Er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

20 609 WIA

Datum uitspraak: 29 juli 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
16 oktober 2019, 18/1643 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. S.J.H.G.M. Schils, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via videobellen plaatsgevonden op 17 juni 2021. Namens appellant is verschenen mr. Schils. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. R.M.C. Bastings-Vangangelt.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 2 november 2017 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant per 3 januari 2018 geen recht meer had op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was.
1.2.
Namens appellant heeft mr. Schils, destijds werkzaam bij het advocatenkantoor Themis advocaten aan de Parkweg 28 te Maastricht, bezwaar gemaakt tegen het besluit van
2 november 2017. Bij beslissing op bezwaar van 11 juni 2018 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
2.1.
Namens appellant heeft mr. Schils beroep tegen het bestreden besluit ingesteld. Hangende
het beroep heeft mr. Schils zijn werkzaamheden bij advocatenkantoor Themis beëindigd. Hij is een eigen kantoor begonnen. Mr. E.H.J. van der Heijden, werkzaam bij Themis advocaten, heeft zich als opvolgend gemachtigde van appellant gesteld. Mr. Van der Heijden is op
18 juni 2019 verschenen bij de behandeling ter zitting bij de rechtbank. Ook heeft hij na schorsing van de behandeling ter zitting nadere stukken ingediend. De rechtbank heeft appellant in een brief van 9 augustus 2019 gewezen op zijn recht op een nadere zitting te worden gehoord. Daarvan heeft hij geen gebruik gemaakt.
2.2.
Bij de aangevallen uitspraak van 16 oktober 2019 heeft de rechtbank het beroep van appellant ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de aangevallen uitspraak aangetekend verzonden aan mr. Van der Heijden.
3.1.
Op 7 februari 2020 heeft mr. Schils namens appellant hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak. Hij heeft daarbij te kennen gegeven dat volgens hem sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding omdat de aangevallen uitspraak pas op 3 januari 2020 bij het advocatenkantoor van de voormalige gemachtigde van appellant, mr. Van der Heijden, is ingekomen.
3.2.
Mr. Schils heeft een verklaring ingediend van mr. A.F.T. Grul van 24 januari 2020.
Mr. Grul, werkzaam bij Themis advocaten, verklaart dat hij in een zaak van een cliënt aangetekende stukken niet had ontvangen en dat zijn cliënt hem kon vertellen dat zij via Track & Trace had gezien dat de stukken zich bevonden op een afhaaladres in de Boschstraat te Maastricht. Mr. Grul verklaart: “Op 3 januari 2020 ben ik naar dat adres toegegaan. De persoon die mij hielp heeft gezocht in een bak waarin de stukken/brieven lagen. Toen hij daarmee bezig was, kwam hij ook toevallig een brief tegen bestemd voor mijn kantoorgenoot mr. E.H.J. van der Heijden. Deze was afkomstig van de rechtbank Limburg en deze heb ik ook maar meegenomen.” Volgens mr. Schils betrof het hier de uitspraak van de rechtbank in de zaak van appellant en heeft men op het advocatenkantoor Themis achteraf via Track & Trace kunnen achterhalen dat de brief wel is afgegeven aan PostNL en dat deze ook is gebracht naar het sorteercentrum, maar dat deze brief niet op het kantoor is bezorgd of dat een bericht is achtergelaten dat de brief opgehaald zou kunnen worden bij een PostNL afhaallocatie.
3.3.
Ter zitting heeft mr. Schils toegelicht dat hij op 1 juni 2019 bij advocatenkantoor Themis is vertrokken en dat het dossier van appellant is overgenomen door mr. Van der Heijden. Na de aangevallen uitspraak en de gang van zaken rond het verstrijken van de beroepstermijn heeft appellant mr. Schils weer benaderd om zijn belangen te behartigen. Mr. Schils heeft de stukken ontvangen van mr. Van der Heijden, met daarbij een uitdraai Track & Trace van PostNL van 3 januari 2020. Hij heeft van mr. van der Heijden vernomen dat deze geen afhaalbericht heeft ontvangen. Hij heeft over de gang van zaken verder geen navraag gedaan bij PostNL. Ook mr. Van der Heijden heeft dat voor zover hem bekend niet gedaan.
3.4.
Het Uwv heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het hoger beroepschrift is buiten de beroepstermijn ontvangen. Dit betekent dat het hoger beroep niet tijdig is ingesteld en dat moet worden beoordeeld of de termijnoverschrijding verschoonbaar is.
4.2.
De huidige gemachtigde van appellant, mr. Schils, heeft betoogd dat de termijnoverschrijding verschoonbaar moet worden geacht, omdat de voormalig gemachtigde, mr. Van der Heijden, pas op 3 januari 2020 de aangevallen uitspraak heeft ontvangen. Dit betoog wordt niet gevolgd.
4.3.
Op grond van de ingediende stukken is aannemelijk dat de rechtbank de aangevallen uitspraak op 16 oktober 2019 ter aangetekende verzending aan PostNL heeft aangeboden. De verzendbrief van 16 oktober 2019, gericht aan mr. Van der Heijden, de toenmalige gemachtigde van appellant, is voorzien van de juiste adressering van advocatenkantoor Themis te Maastricht. Op deze brief is een sticker met een zogenaamde 3S-code aangebracht.
Verder is op de uitdraai Track & Trace van PostNL van 3 januari 2020 met betrekking tot deze 3S-code onder meer het volgende vermeld: “bewaar deze zending”; “bezorgmoment nog niet bekend”; “bezorgadres niet vermeld”; en “oorspronkelijk bezorgadres Parkweg 28”. Uit deze mededelingen, in onderling verband beschouwd, mag worden afgeleid dat de postbesteller een poging heeft gedaan om de aangetekende brief van de rechtbank aan te bieden op het adres van advocatenkantoor Themis aan de Parkweg 28 te Maastricht en dat een afhaalbericht aan dat adres is achtergelaten. Indien de postdienst bij aanbieding van een aangetekend verzonden stuk niemand thuis treft en daarom een afhaalbericht achterlaat, komt het niet ophalen van dat stuk voor rekening en risico van de belanghebbende. Stelt de belanghebbende geen afhaalbericht te hebben ontvangen, dan ligt het op zijn weg feiten aannemelijk te maken op grond waarvan redelijkerwijs kan worden betwijfeld dat een afhaalbericht is achtergelaten (zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Raad van 19 september 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX7658 en van 27 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:5032). Zulke feiten heeft appellant niet aannemelijk gemaakt. Ter zitting is gebleken dat de huidige gemachtigde van appellant, mr. Schils, geen enkele navraag heeft gedaan naar de gang van zaken met betrekking tot de aanbieding van de aangetekende brief en dat voor zover hem bekend ook de vorige gemachtigde, mr. Van der Heijden, dit niet heeft gedaan. Er bestaat geen aanleiding de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten.
4.4.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris, in tegenwoordigheid van L.R. Kokhuis als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2021.
(getekend) A.I. van der Kris
(getekend) L.R. Kokhuis