ECLI:NL:CRVB:2021:1882

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 juli 2021
Publicatiedatum
29 juli 2021
Zaaknummer
19/5325 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ZW-uitkering en medische beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, die als sociaal beheerder werkte en een ZW-uitkering ontving, had zich op 15 september 2017 ziek gemeld. Het Uwv had hem een ZW-uitkering toegekend, maar beëindigde deze op 26 februari 2019, omdat appellant meer dan 65% van zijn maatmaninkomen zou kunnen verdienen. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep.

De Raad oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de medische beoordeling van het Uwv. De verzekeringsarts had een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld, waaruit bleek dat appellant met inachtneming van zijn beperkingen in staat was om te werken. Appellant voerde aan dat zijn medische situatie was onderschat en dat er verdergaande beperkingen vastgesteld hadden moeten worden. De Raad oordeelde echter dat de FML en de medische beoordelingen voldoende onderbouwd waren en dat de door appellant ingebrachte rapporten niet voldoende aanleiding gaven om aan de juistheid van de medische beoordeling te twijfelen.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek van appellant om een psychiater als deskundige te benoemen af. De Raad concludeerde dat de arbeidsdeskundige voldoende had gemotiveerd dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor appellant. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling en de rol van de verzekeringsarts in het vaststellen van de belastbaarheid van de appellant.

Uitspraak

19 5325 ZW

Datum uitspraak: 29 juli 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 20 november 2019, 19/2937 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. I.J. Penning, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft op 17 juni 2021 plaatsgevonden via videobellen. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Penning. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.A. Put.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam geweest als sociaal beheerder en ontving daarnaast een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Op 15 september 2017 heeft hij zich bij het Uwv ziek gemeld met psychische en lichamelijke klachten. Het Uwv heeft appellant bij besluit van 12 december 2017 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft appellant het spreekuur bezocht van een voor het Uwv werkzame arts. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 27 december 2018. De arts heeft zich mede gebaseerd op een psychiatrisch expertiserapport van Psyon van 29 november 2018, dat op haar verzoek is uitgebracht. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, vervolgens zes functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog 70,99% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 25 januari 2019 de ZW-uitkering van appellant met ingang van 26 februari 2019 (datum in geding) beëindigd, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Naar aanleiding van het bezwaar van appellant tegen dit besluit, heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep op 24 mei 2019 een gewijzigde FML opgesteld. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft twee reservefuncties verworpen, een door de arbeidsdeskundige gemaakte fout in de berekening hersteld en vastgesteld dat appellant nog 73,31% van zijn maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Bij beslissing op bezwaar van 26 juni 2019 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat er geen reden is om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft terecht geconcludeerd dat op de datum in geding bij appellant geen sprake was van een situatie van geen benutbare mogelijkheden. De rechtbank heeft verder geen aanleiding gezien om aan te nemen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de beperkingen van appellant heeft onderschat. Overeenkomstig de medische informatie van de behandelaren is uitgegaan van een terugval in middelengebruik en PTSS met een angststoornis. In verband hiermee zijn in de FML van 24 mei 2019 diverse beperkingen vastgesteld. Deze beperkingen zijn in lijn met de informatie van de huisarts, de psychiatrische expertise die is uitgevoerd door Psyon en de beperkingen die de bedrijfsarts van de werkgever van appellant in het actueel oordeel heeft genoemd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat een urenbeperking niet aan de orde is, omdat uit het dagverhaal niet blijkt dat appellant overdag een verhoogde rustbehoefte heeft en met de vastgestelde beperkingen voldoende rekening is gehouden met het beperkte energieniveau. Er is geen reden om haar daarin niet te volgen. Het verzoek van appellant om een deskundige te benoemen, heeft de rechtbank afgewezen. Tot slot is overwogen dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende heeft gemotiveerd dat de geselecteerde functies de belastbaarheid van appellant niet overschrijden.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het Uwv de ernst van zijn medische situatie heeft onderschat. Ter zitting heeft hij toegelicht dat het hoger beroep niet is gericht tegen de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat geen sprake is van geen benutbare mogelijkheden, maar dat hij van mening is dat verdergaande beperkingen hadden moeten worden vastgesteld in de FML. In elk geval had volgens appellant een urenbeperking moeten worden aangenomen op energetische gronden. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant naar voren gebracht dat hij lijdt aan ernstige PTSS, stemmingsproblemen, stoornissen in middelengebruik en een gokstoornis. De ernst van zijn problematiek blijkt onder andere uit de brief van Jellinek van 21 mei 2019. Hierin staat dat een klinische opname/FACT geïndiceerd was, maar dat een groepsbehandeling niet geschikt is gezien de mate van achterdocht en de moeite die appellant heeft om over zijn emoties te praten. Appellant heeft verder verwezen naar het actueel oordeel van de bedrijfsarts van zijn werkgever van 16 juli 2019. De bedrijfsarts heeft vastgesteld dat appellant beperkingen heeft ten aanzien van energie, concentratie, geheugen, prikkels, emotieregulatie, conflicthantering, tijdsdruk, werkdruk, deadlines en piekbelasting. Wat betreft de beoordeling door de (verzekerings)artsen van het Uwv heeft appellant naar voren gebracht dat daarbij te veel waarde is gehecht aan op verzoek van respectievelijk het Uwv en de bedrijfsarts van de werkgever van appellant door Psyon uitgebrachte expertiserapporten van 29 november 2018 en 26 maart 2019. Beide expertises zijn uitgevoerd door dezelfde psychiater. Zij was bevooroordeeld en nam appellant niet serieus. Omdat hij van mening is dat moet worden getwijfeld aan de juistheid van de medische beoordeling door het Uwv, heeft appellant de Raad verzocht om een psychiater als deskundige te benoemen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat er geen reden is om te twijfelen aan de juistheid van de FML van 24 mei 2019. De overwegingen van de rechtbank die tot dit oordeel hebben geleid, worden onderschreven. Naar aanleiding van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, wordt daar het volgende aan toegevoegd.
4.3.
Het standpunt van appellant dat de (verzekerings)artsen bij hun beoordeling te veel waarde hebben gehecht aan de rapporten van de psychiater van Psyon wordt niet gevolgd. In het rapport van Psyon van 29 november 2018 staat dat twee gesprekken met appellant hebben plaatsgevonden, die beide ongeveer een uur hebben geduurd. Het rapport bevat een omschrijving van de voorgeschiedenis, de actuele klachten, het dagverhaal, de intoxicaties en het medicatiegebruik. Ook blijkt uit het rapport dat een symptoomvalidatietest is afgenomen. De psychiater heeft gemotiveerd uiteengezet waarom zij de door de behandelaar gehanteerde diagnose PTSS niet kan bevestigen en van mening is dat bij appellant sprake is van een ongespecificeerde aanpassingsstoornis. Zij heeft ook toegelicht dat er aanwijzingen zijn voor een stoornis in het middelengebruik maar dat zij onvoldoende betrouwbare informatie heeft om zich uit te spreken over de ernst daarvan. Voor de stelling van appellant dat de psychiater bevooroordeeld was en hem niet serieus nam, zijn geen aanwijzingen. Het rapport van Psyon van 29 november 2018 is daarom terecht in de beoordeling betrokken. Verder is nog van belang dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in haar rapport van 24 mei 2019 heeft toegelicht dat uit de door haar afgenomen anamnese en de in bezwaar overgelegde informatie blijkt dat op de datum in geding sprake was van forse verslavingsproblematiek. Ook bleek bij het onderzoek in bezwaar meer angstproblematiek (PTSS/paniekstoornis) aanwezig te zijn dan bij het onderzoek in de primaire fase. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarom de beperkingen, die door de primaire arts waren vastgesteld op basis van het rapport van Psyon van 29 november 2018 en haar eigen bevindingen bij onderzoek, aangescherpt. Het rapport van Psyon van 26 maart 2019 is opgesteld op verzoek van de werkgever van appellant. Het Uwv heeft ter zitting bevestigd dat het dit rapport niet in zijn beoordeling heeft betrokken.
4.4.
Ook de verwijzingen door appellant naar de brief van Jellinek van 21 mei 2019 en het actueel oordeel van de bedrijfsarts van zijn werkgever treffen geen doel. Uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 24 mei 2019 blijkt dat de brief van Jellinek, inclusief het daarin opgenomen behandeladvies, is meegewogen in de heroverweging in bezwaar en mede aanleiding is geweest om de beperkingen aan te scherpen. Dat ook met de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep gewijzigde FML onvoldoende rekening zou zijn gehouden met de ernst van de problematiek van appellant, kan niet uit de brief van Jellinek worden afgeleid. Wat betreft het actueel oordeel van de bedrijfsarts heeft de rechtbank, in navolging van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, terecht overwogen dat de door de bedrijfsarts gestelde beperkingen grotendeels overeenkomen met de beperkingen die zijn vastgesteld in de FML van 24 mei 2019. Voor zover de bedrijfsarts uitgaat van verdergaande beperkingen, ontbreekt hiervoor een onderbouwing. Bovendien kan er niet aan worden voorbijgegaan dat het actueel oordeel van de bedrijfsarts dient om de reintegratiemogelijkheden van appellant in kaart te brengen en dus een ander doel heeft dan de beoordeling van de arbeidsbeperkingen in het kader van de EZWb (vergelijk de uitspraken van de Raad van 4 september 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BJ7039 en 11 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4808). Ook hieraan kan daarom niet de waarde worden gehecht die appellant wenst.
4.5.
Omdat geen twijfel bestaat over de juistheid van de medische beoordeling door het Uwv, wordt het verzoek van appellant om een psychiater als deskundige te benoemen afgewezen.
4.6.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant.
5. De overwegingen in 4.2 tot en met 4.6 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris, in tegenwoordigheid van L. Kokhuis als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2021.
(getekend) A.I. van der Kris
(getekend) L.R. Kokhuis