ECLI:NL:CRVB:2021:1882
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging ZW-uitkering en medische beoordeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, die als sociaal beheerder werkte en een ZW-uitkering ontving, had zich op 15 september 2017 ziek gemeld. Het Uwv had hem een ZW-uitkering toegekend, maar beëindigde deze op 26 februari 2019, omdat appellant meer dan 65% van zijn maatmaninkomen zou kunnen verdienen. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep.
De Raad oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de medische beoordeling van het Uwv. De verzekeringsarts had een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld, waaruit bleek dat appellant met inachtneming van zijn beperkingen in staat was om te werken. Appellant voerde aan dat zijn medische situatie was onderschat en dat er verdergaande beperkingen vastgesteld hadden moeten worden. De Raad oordeelde echter dat de FML en de medische beoordelingen voldoende onderbouwd waren en dat de door appellant ingebrachte rapporten niet voldoende aanleiding gaven om aan de juistheid van de medische beoordeling te twijfelen.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek van appellant om een psychiater als deskundige te benoemen af. De Raad concludeerde dat de arbeidsdeskundige voldoende had gemotiveerd dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor appellant. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling en de rol van de verzekeringsarts in het vaststellen van de belastbaarheid van de appellant.