In deze zaak heeft verzoeker hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag van 20 augustus 2020, waarin het college van burgemeester en wethouders van Den Haag betrokken was. Tijdens de zitting op 4 juni 2021 heeft verzoeker verzocht om wraking van de behandelend rechter, J.J.T. van de Corput. Het wrakingsverzoek is gedaan met de stelling dat de wraking moet voorkomen dat de rechter een foute beslissing van de overheid in stand houdt. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat het verzoek in wezen een nadere onderbouwing is van het hoger beroep en dat er geen feiten of omstandigheden zijn aangedragen die de onpartijdigheid van de rechter in gevaar zouden kunnen brengen. Op basis van artikel 3, tweede lid, onder b, van de Wrakingsregeling bestuursrechtelijke colleges heeft de wrakingskamer besloten het verzoek om wraking niet in behandeling te nemen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De beslissing is genomen door de Centrale Raad van Beroep op 23 juli 2021, waarbij E.J.M. Heijs als voorzitter fungeerde, met E.W. Akkerman en T. Dompeling als leden, en R.I.S. van Haaren als griffier.