ECLI:NL:CRVB:2021:1864

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 juli 2021
Publicatiedatum
29 juli 2021
Zaaknummer
20/3390 AW-W
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek in hoger beroep tegen de Centrale Raad van Beroep

In deze zaak heeft verzoeker hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag van 20 augustus 2020, waarin het college van burgemeester en wethouders van Den Haag betrokken was. Tijdens de zitting op 4 juni 2021 heeft verzoeker verzocht om wraking van de behandelend rechter, J.J.T. van de Corput. Het wrakingsverzoek is gedaan met de stelling dat de wraking moet voorkomen dat de rechter een foute beslissing van de overheid in stand houdt. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat het verzoek in wezen een nadere onderbouwing is van het hoger beroep en dat er geen feiten of omstandigheden zijn aangedragen die de onpartijdigheid van de rechter in gevaar zouden kunnen brengen. Op basis van artikel 3, tweede lid, onder b, van de Wrakingsregeling bestuursrechtelijke colleges heeft de wrakingskamer besloten het verzoek om wraking niet in behandeling te nemen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De beslissing is genomen door de Centrale Raad van Beroep op 23 juli 2021, waarbij E.J.M. Heijs als voorzitter fungeerde, met E.W. Akkerman en T. Dompeling als leden, en R.I.S. van Haaren als griffier.

Uitspraak

20/3390 AW-W
Datum beslissing: 23 juli 2021
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Beslissing op het verzoek om wraking gedaan door
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
20 augustus 2020, 19/1947, in het geding tussen verzoeker en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juni 2021 met J.J.T. van de Corput als behandeld rechter.
Na sluiting van het onderzoek heeft verzoeker verzocht om wraking van de behandelend rechter.

OVERWEGINGEN

1. Artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Blijkens de memorie van toelichting bij artikel 8:15 van de Awb is de strekking van het middel van wraking gelegen in het waken tegen inbreuken op de rechterlijke onpartijdigheid.
2. Artikel 3, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wrakingsregeling bestuursrechtelijke colleges (Stcrt. 2019, 32568) bepaalt dat de wrakingskamer zonder daartoe een zitting te houden kan beslissen een verzoek om wraking niet in behandeling te nemen indien het verzoek geen betrekking heeft op een met de behandeling van de zaak belast lid van het college.
3. Verzoeker heeft aan zijn verzoek om wraking ten grondslag gelegd dat de wraking moet voorkomen dat de rechter in deze zaak een foute beslissing van de overheid in stand houdt. Daarbij heeft verzoeker uiteengezet welke (juridische) aspecten van belang zijn voor de beslissing op het hoger beroep. Als de beslissing hiervan afwijkt, is volgens verzoeker schorsing van de uitspraak aan de orde.
4. De wrakingskamer stelt vast dat het wrakingsverzoek in wezen een nadere onderbouwing is van het hoger beroep. Het wrakingsverzoek bevat geen feiten en omstandigheden met betrekking tot de behandelend rechter waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden. Gelet hierop en op artikel 3, tweede lid, onder b, van de Wrakingsregeling bestaat dan ook aanleiding het verzoek om wraking van de behandelend rechter niet in behandeling te nemen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroept neemt het verzoek om wraking van de behandelend rechter niet in behandeling.
Deze beslissing is gegeven door E.J.M. Heijs als voorzitter en E.W. Akkerman en
T. Dompeling als leden, in tegenwoordigheid van R.I.S. van Haaren als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2021.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) R.I.S. van Haaren