ECLI:NL:CRVB:2021:1827
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van ZW-uitkering met terugwerkende kracht en beoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, een huisschilder, had zich met terugwerkende kracht ziekgemeld per 1 november 2016 en verzocht om een Ziektewet (ZW) uitkering. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had deze aanvraag afgewezen, omdat de appellant geschikt werd geacht voor zijn laatst verrichte arbeid. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep.
De Raad oordeelde dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij op de datum in geding arbeidsongeschikt was. De bewijslast lag bij de appellant, die niet voldoende medische informatie had overgelegd die betrekking had op de periode van 1 november 2016 tot vier weken daarna. De Raad volgde de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, die had vastgesteld dat er geen ernstige depressieve klachten waren die de arbeidsongeschiktheid konden onderbouwen. De Raad concludeerde dat het Uwv zorgvuldig onderzoek had verricht en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische beoordeling.
De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en wees het verzoek van de appellant om een onafhankelijke medische deskundige in te schakelen af. De Raad concludeerde dat er geen reden was om aan te nemen dat de appellant in een ongelijke positie was gekomen en dat hij voldoende gelegenheid had gehad om zijn standpunt te onderbouwen. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 22 juli 2021.