ECLI:NL:CRVB:2021:1752
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging WIA-uitkering na herbeoordeling arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WIA-uitkering van appellant, die sinds 2010 wegens psychische klachten niet meer kon werken. Appellant had aanvankelijk een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen, maar na een herbeoordeling in 2017 concludeerde het Uwv dat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was en beëindigde de uitkering per 8 oktober 2017. Appellant ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat leidde tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv voldoende zorgvuldig was uitgevoerd. De rechtbank had vastgesteld dat de verzekeringsartsen de beperkingen van appellant adequaat hadden beoordeeld en dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren. Appellant voerde aan dat zijn beperkingen niet goed waren ingeschat en dat hij niet in staat was om de geselecteerde functies te vervullen, maar de Raad oordeelde dat de argumenten van appellant niet voldoende waren om de eerdere besluiten te weerleggen.
De Raad concludeerde dat de FML van 19 oktober 2018 de relevante beperkingen van appellant adequaat weergaf en dat de door het Uwv geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt waren. De Raad volgde de overwegingen van de rechtbank en bevestigde de aangevallen uitspraak, waarbij werd vastgesteld dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.