ECLI:NL:CRVB:2021:1736
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging WIA-uitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Oost-Brabant. Appellante, die eerder een WIA-uitkering ontving, had bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van haar uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De rechtbank had geoordeeld dat het Uwv zorgvuldig onderzoek had gedaan en dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 4 mei 2018 correct was. Appellante stelde dat haar beperkingen waren onderschat en dat de rapporten van de artsen niet zorgvuldig tot stand waren gekomen. De Raad bevestigde echter het oordeel van de rechtbank en oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van de FML. De Raad concludeerde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt was en dat de beëindiging van de WIA-uitkering per 11 februari 2019 terecht was. De Raad wees het verzoek van appellante om een deskundige te benoemen af, omdat er geen twijfel bestond over de medische beoordeling door het Uwv. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.