In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellant ontving bijstand op basis van de Participatiewet (PW) en was verplicht deel te nemen aan een re-integratietraject. Hij is echter op meerdere afspraken niet verschenen, wat leidde tot een 100% verlaging van zijn bijstand voor de duur van een maand. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft deze maatregel opgelegd op grond van artikel 18 van de PW, omdat appellant zijn verplichtingen niet is nagekomen. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hem geen verwijt kan worden gemaakt voor zijn afwezigheid, omdat hij door medicatie te vermoeid was om te verschijnen. De Raad oordeelt dat appellant niet voldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat zijn afwezigheid niet aan hem te verwijten is. De Raad bevestigt dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat er geen dringende redenen waren om de maatregel af te stemmen op de bijzondere omstandigheden van appellant. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in proceskosten.