Uitspraak
18 3940 PW, 18/4381 PW
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
28 februari 2017 heeft appellante onder meer verklaard dat zij bij haar op 24 februari 2017 afgelegde verklaring blijft. Tevens heeft zij verklaard dat appellant in de periode tussen
1 september 2012 tot 1 december 2015 gemiddeld twee á drie dagen in de week op het uitkeringsadres verbleef en in de periode tussen 1 december 2015 tot heden gemiddeld vijf dagen per week. Sinds 18 februari 2017 verblijft appellant elke dag op het uitkeringsadres, omdat appellante hem verzorgde. Hieruit volgt dat appellant in ieder geval vanaf 1 december 2015 zijn hoofdverblijf bij appellante had.
1 december 2015. Deze beroepsgrond slaagt niet. Appellante heeft op 24 februari 2017 verklaard dat zij en appellant misschien vijf dagen per week samen zijn. Op 28 februari 2017 heeft zij verklaard dat appellant vanaf 1 december 2015 gemiddeld vijf dagen per week bij haar verbleef. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 26 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV2512) mag in het algemeen van de juistheid van een tegenover een sociaal rechercheur afgelegde en ondertekende verklaring worden uitgegaan en heeft een latere intrekking, ontkenning of nuancering van die verklaring weinig betekenis. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat zich zodanige bijzondere omstandigheden voordoen dat van dit algemene uitgangspunt moet worden afgeweken. De onder 4.7.1 bedoelde verklaringen zijn voldoende gedetailleerd, consistent en grotendeels in vraag/antwoord-vorm opgemaakt. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat de verklaringen in essentie geen juiste weergave bevatten van wat zij tegenover de sociaal rechercheur heeft verklaard. Bij het verhoor op 24 februari 2017, waarbij haar gemachtigde grotendeels aanwezig was, heeft appellante verklaard dat zij de Nederlandse taal voldoende beheerst en dat zij, wanneer zij een vraag niet begreep, dit zou aangeven. Appellante heeft niet te kennen gegeven dat zij de vragen niet begreep. Aan het begin van het verhoor op 28 februari 2017 heeft appellante desgevraagd verklaard dat haar advocaat, gemachtigde, er niet bij hoefde te zijn. Appellante heeft de afschriften van de processen-verbaal van de verklaringen doorgelezen en deze daarna per pagina en zonder voorbehoud ondertekend. Indien de daarin vervatte weergave niet juist was, had appellante dat op dat moment of kort daarna kenbaar kunnen maken. Zij heeft dit echter pas veel later, in de bezwaarfase, gedaan. Er is daarom geen reden om haar niet aan de afgelegde verklaringen te houden.
BESLISSING
C. van Viegen als leden, in tegenwoordigheid van R.I.S. van Haaren als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2021.