Uitspraak
19.5265 WW
OVERWEGINGEN
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die haar beroep tegen het bestreden besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Het Uwv had de WW-, ZW- en WIA-uitkeringen van appellante ingetrokken en teruggevorderd, omdat uit onderzoek was gebleken dat appellante niet als verzekerd voor de werknemersverzekeringen kon worden aangemerkt. Appellante had na beëindiging van een dienstverband met [BV] een WW-uitkering aangevraagd, maar het Uwv concludeerde dat er geen sprake was van een privaatrechtelijke dienstbetrekking. Appellante voerde aan dat het Uwv haar bankafschriften onrechtmatig had verkregen en dat het onderzoek ondeugdelijk was. De Raad oordeelde dat het Uwv voldoende bewijs had geleverd dat appellante geen werkzaamheden voor [BV] had verricht en dat de intrekking van de uitkeringen terecht was. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen dringende redenen waren om van de terugvordering af te zien.