Uitspraak
18.1657 WIA
OVERWEGINGEN
Sociale verzekering:
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellant, een zelfstandige ondernemer, had een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend, die door het Uwv was afgewezen op basis van een inschatting van minder dan 35% arbeidsongeschiktheid. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat de medische beoordeling door de verzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd en dat de beperkingen correct waren vastgesteld in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Appellant voerde aan dat er ten onrechte geen urenbeperking was aangenomen en dat de geselecteerde functies niet passend waren. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de arbeidsdeskundige deugdelijk had gemotiveerd waarom de voorbeeldfuncties passend waren en dat er geen ontoelaatbare overschrijding van de belastbaarheid was. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige medische beoordelingen en de noodzaak voor appellanten om hun stellingen met objectieve gegevens te onderbouwen.