In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de schorsing van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant. De appellant had zich ziekgemeld op 28 maart 2015 en zijn dienstverband was beëindigd op 1 november 2015. Het Uwv had de betaling van de ZW-uitkering op 29 december 2017 geschorst, omdat de werkgever had aangegeven dat appellant onvoldoende medewerking verleende aan zijn re-integratie. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij wel degelijk aan zijn re-integratieverplichtingen voldeed. De Raad oordeelde dat de gedingstukken onvoldoende bewijs boden voor de conclusie dat appellant niet meewerkte aan zijn re-integratie. De Raad concludeerde dat het schorsingsbesluit niet deugde en dat de schorsing van de ZW-uitkering onterecht was. De eerdere uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het Uwv werd veroordeeld in de kosten van appellant, die in totaal € 4.060,- bedroegen. De Raad herroept de besluiten van 29 december 2017 en 29 april 2021, waarbij de betaling van de ZW-uitkering was geschorst, en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit.