In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellante, die sinds 21 juli 2016 bijstand ontving op grond van de Participatiewet (PW), had bijzondere bijstand aangevraagd voor kosten die zij mogelijk aan de Belastingdienst moest terugbetalen in verband met de alleenstaande ouder-kop (ALO-kop). De Belastingdienst had echter sinds 2016 geen kosten teruggevorderd van appellante, waardoor het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam de aanvraag afwees. Het college stelde dat er geen sprake was van een schuld aan de Belastingdienst en dat toekomstige gebeurtenissen, zoals een mogelijke terugvordering, niet konden worden meegenomen in de beoordeling van de aanvraag voor bijzondere bijstand.
De rechtbank had het beroep van appellante tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. In hoger beroep voerde appellante aan dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het college de aanvraag op grond van het actualiteitsbeginsel terecht had afgewezen. De Raad oordeelde echter dat de kosten waarvoor appellante bijstand had aangevraagd, zich nog niet voordeden, en dat de verwachting van appellante dat de Belastingdienst tot terugvordering zou overgaan, een toekomstige gebeurtenis was. Daarom kon het college niet rekening houden met deze onzekere kosten bij de beoordeling van de aanvraag.
De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en wees het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen grond was voor een veroordeling tot schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente. Ook was er geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.