ECLI:NL:CRVB:2021:1606

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 juni 2021
Publicatiedatum
5 juli 2021
Zaaknummer
20/2335 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand en terug te betalen kindgebonden budget

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellante, die sinds 21 juli 2016 bijstand ontving op grond van de Participatiewet (PW), had bijzondere bijstand aangevraagd voor kosten die zij mogelijk aan de Belastingdienst moest terugbetalen in verband met de alleenstaande ouder-kop (ALO-kop). De Belastingdienst had echter sinds 2016 geen kosten teruggevorderd van appellante, waardoor het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam de aanvraag afwees. Het college stelde dat er geen sprake was van een schuld aan de Belastingdienst en dat toekomstige gebeurtenissen, zoals een mogelijke terugvordering, niet konden worden meegenomen in de beoordeling van de aanvraag voor bijzondere bijstand.

De rechtbank had het beroep van appellante tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. In hoger beroep voerde appellante aan dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het college de aanvraag op grond van het actualiteitsbeginsel terecht had afgewezen. De Raad oordeelde echter dat de kosten waarvoor appellante bijstand had aangevraagd, zich nog niet voordeden, en dat de verwachting van appellante dat de Belastingdienst tot terugvordering zou overgaan, een toekomstige gebeurtenis was. Daarom kon het college niet rekening houden met deze onzekere kosten bij de beoordeling van de aanvraag.

De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en wees het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen grond was voor een veroordeling tot schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente. Ook was er geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

20.2335 PW

Datum uitspraak: 29 juni 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
20 mei 2020, 19/4394 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. T.A. Vetter, advocaat, hoger beroep ingesteld en een verzoek om schadevergoeding ingediend.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontving sinds 21 juli 2016 bijstand, laatstelijk op grond van de Participatiewet (PW) naar de norm voor een alleenstaande ouder.
1.2.
Op 19 juni 2018 heeft appellante bijzondere bijstand op grond van de PW aangevraagd voor de kosten van het aan de Belastingdienst terug te betalen kindgebonden budget in de vorm van een alleenstaande ouder-kop (ALO-kop). Appellante heeft daarbij vermeld dat zij vanaf 2016 een ALO-kop ontvangt en dat haar pas nu duidelijk is geworden dat zij geen recht heeft op die ALO-kop omdat zij gehuwd is met een in Mali verblijvende partner. Zij zal de Belastingdienst over het huwelijk informeren. Appellante verwacht dat de Belastingdienst naar aanleiding van die melding de ALO-kop zal terugvorderen. In bezwaar heeft appellante onder verwijzing naar de uitspraak van 6 juni 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:1618) het college verzocht de aanvraag op te vatten als een verzoek om de bijstand op het gemis van de ALO-kop af te stemmen.
1.3.
Bij besluit van 11 december 2018, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 10 juli 2019 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag afgewezen. Aan het bestreden besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat appellante nog steeds een ALO-kop ontvangt. Daardoor is geen sprake van een schuld aan de Belastingdienst. Op grond van een mogelijke toekomstige situatie kan het college het recht op (bijzondere) bijstand niet beoordelen. Appellante heeft daarom geen recht op bijzondere bijstand op grond van artikel 35, eerste lid, van de PW en evenmin op bijstand op grond van artikel 18, eerste lid, van de PW.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellante heeft aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college op grond van het actualiteitsbeginsel de aanvraag terecht heeft afgewezen. Appellante heeft er belang bij dat haar meldingsdatum blijft staan, zodat zij daarop een beroep kan doen als de Belastingdienst mocht beslissen de ALO-kop van haar terug te vorderen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.2.
Niet in geschil is dat de Belastingdienst de kosten van de vanaf 2016 verstrekte ALO-kop niet heeft teruggevorderd van appellante. De kosten waarvoor appellante (bijzondere) bijstand heeft aangevraagd, doen zich daarom (nog) niet voor. De verwachting van appellante dat de Belastingdienst op grond van haar melding van het huwelijk tot terugvordering van de ALO-kop zal overgaan, is een toekomstige gebeurtenis. Bij de toepassing van de PW kan geen rekening gehouden met toekomstige (onzekere) kosten. Vergelijk de uitspraken van 25 februari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:448, 13 november 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY3116 en 5 april 2005, ECLI:NL:CRVB:2005:AT4429. Dit betekent dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellante geen aanspraak kan maken op bijzondere bijstand of op afstemming van de bijstand op grond van artikel 18, eerste lid, van de PW.
4.3.
Uit 4.2 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd. Voor een veroordeling tot schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente bestaat daarom geen grond, zodat het verzoek daartoe dient te worden afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van M. Zwart als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 juni 2021.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) M. Zwart