ECLI:NL:CRVB:2012:BY3116

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12-1225 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor crematiekosten op basis van actualiteitsbeginsel

In deze zaak heeft appellant bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van zijn crematie, grafsteen en huisontruiming, geschat op respectievelijk € 5.000,--, € 1.000,-- en € 2.000,--. De aanvraag is door het college van burgemeester en wethouders van Groningen afgewezen, omdat de kosten zich nog niet voordoen. De Raad voor de Rechtspraak oordeelt dat de kosten pas ontstaan bij het overlijden van appellant en dat deze kosten volgens vaste rechtspraak niet als noodzakelijke kosten van de overledene zelf worden beschouwd, maar tot de passiva van de nalatenschap behoren. Het college heeft terecht gesteld dat de aanvraag om bijzondere bijstand niet kan worden toegewezen, omdat de kosten niet actueel zijn. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij financieel niet in staat is om voor deze kosten te reserveren, maar de Raad wijst op het actualiteitsbeginsel dat aan de Wet werk en bijstand (WWB) ten grondslag ligt. Dit beginsel houdt in dat bij de toepassing van de WWB geen rekening wordt gehouden met toekomstige gebeurtenissen of reserveringen voor kosten die zich nog niet hebben voorgedaan. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank Groningen, die het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond had verklaard. De Raad komt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

12/1225 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 21 februari 2012, 11/910 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.]
het college van burgemeester en wethouders van Groningen (college)
Datum uitspraak 13 november 2012.
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met het onderzoek in de zaken 10/3997 WWB en 10/7067 WWB, plaatsgevonden op 2 oktober 2012. Appellant is verschenen. Het college heeft zich, met voorafgaand bericht, niet laten vertegenwoordigen. In deze zaken wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant ontvangt in aanvulling op zijn pensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet, bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), naar de norm voor een alleenstaande.
1.2. Op 5 mei 2011 heeft appellant bijzondere bijstand aangevraagd ten behoeve van de kosten voor zijn crematie, grafsteen en huisontruiming. Appellant schat die kosten op respectievelijk € 5.000,--, € 1.000,-- en € 2.000,--. Hij heeft toegelicht dat hij zijn zaken tijdig wil regelen.
1.3. Bij besluit van 18 mei 2011, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 26 juli 2011 (bestreden besluit), heeft het college deze aanvraag afgewezen. Het college heeft aan deze besluitvorming ten grondslag gelegd dat de kosten zich niet daadwerkelijk voordoen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Hij heeft, samengevat, aangevoerd dat hij financieel niet in staat is zelf voor de kosten van crematie, grafsteen en huisontruiming te zorgen. De oorzaak van zijn armoede is gelegen in de omstandigheid dat hij in de afgelopen 22 jaar geen betaalde arbeid heeft kunnen verrichten, doordat de overheid hem heeft afgeschreven en tegengewerkt.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling, waarbij voor de tekst van artikel 35, eerste lid, van de Wet werk en bijstand (WWB) wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak.
4.1. Bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de WWB dient eerst beoordeeld te worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de alleenstaande of het gezin noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
4.2. De kosten waarvoor appellant bijzondere bijstand heeft aangevraagd hebben zich nog niet voorgedaan. De kosten doen zich pas voor bij het overlijden van appellant. De Raad merkt hier nog bij op dat volgens vaste rechtspraak de kosten van een begrafenis geen noodzakelijke kosten zijn van de overledene zelf, maar behoren tot de passiva van de nalatenschap. De omstandigheid dat appellant in de afgelopen 22 jaar geen betaalde arbeid heeft kunnen verrichten en daardoor niet in staat is geweest om te reserveren voor de kosten van crematie, grafsteen en huisontruiming, maakt dit niet anders. De Raad wijst in dit verband op het zogeheten actualiteitsbeginsel dat aan de WWB ten grondslag ligt. Dit beginsel brengt mee dat bij de toepassing van de WWB geen rekening wordt gehouden met (reservering van gelden voor) toekomstige gebeurtenissen. De Raad is dan ook, met de rechtbank, van oordeel dat het college de aanvraag om bijzondere bijstand terecht heeft afgewezen.
4.3.Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs als voorzitter en C.H. Bangma en A.M. Overbeeke als leden, in tegenwoordigheid van M.R. Schuurman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 november 2012.
(getekend) R.H.M. Roelofs
(getekend) M.R. Schuurman
SG