ECLI:NL:CRVB:2021:1584
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante, die zich ziek had gemeld met lichamelijke en psychische klachten. De rechtbank Amsterdam had eerder de beslissing van het Uwv om de mate van arbeidsongeschiktheid op 52,94% vast te stellen, bevestigd. Appellante was van mening dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was uitgevoerd en dat haar klachten niet in onderlinge samenhang waren beoordeeld. De Raad oordeelde dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid terecht had vastgesteld en dat het medisch onderzoek zorgvuldig was verricht. De verzekeringsarts had alle relevante medische informatie in zijn beoordeling betrokken en de beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) waren adequaat vastgesteld. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat de verzekeringsarts voldoende rekening had gehouden met de klachten van appellante en dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.