ECLI:NL:CRVB:2015:3242

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 september 2015
Publicatiedatum
25 september 2015
Zaaknummer
14/3742 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.W. Schuttel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de weigering van het UWV om een WIA-uitkering toe te kennen. Appellante, die eerder als klantmanager werkte, heeft zich op 25 juli 2011 ziek gemeld na een auto-ongeval. Het UWV heeft vastgesteld dat zij met ingang van 22 juli 2013 geen recht heeft op een uitkering, omdat zij in staat zou zijn meer dan 65% van haar eerdere loon te verdienen. Dit besluit is gebaseerd op een medische en arbeidskundige beoordeling. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het UWV heeft dit ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarna zij in hoger beroep is gegaan. In hoger beroep heeft appellante uitsluitend arbeidskundige gronden aangevoerd. Zij betwist de selectie van de functie 'leerplichtambtenaar', omdat zij van mening is dat deze functie niet representatief is voor haar situatie, gezien het aantal beschikbare arbeidsplaatsen en het percentage van haar maatmaninkomen dat zij zou kunnen verdienen.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak op 4 september 2015 geoordeeld dat het UWV terecht de functie 'leerplichtambtenaar' heeft geselecteerd. De Raad heeft vastgesteld dat uit artikel 9 van het Schattingsbesluit niet kan worden afgeleid dat een geselecteerde functie ten minste drie fulltime arbeidsplaatsen moet vertegenwoordigen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep niet slaagt.

Uitspraak

14/3742 WIA
Datum uitspraak: 4 september 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
22 mei 2014, 14/472 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.J.A. Bakker, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 juli 2015. Namens appellante is verschenen mr. Bakker, voornoemd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. L.J.M.M. de Poel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is werkzaam geweest als klantmanager voor 35,86 uur per week. Zij heeft zich op 25 juli 2011 vanuit een uitkeringssituatie ingevolge de Werkloosheidswet bij het Uwv ziek gemeld met nek- en schouderklachten na een auto-ongeval. Bij besluit van 21 juni 2013 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante met ingang van 22 juli 2013 geen recht heeft op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat zij in staat moet worden geacht meer dan 65% te verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Aan dit besluit ligt een medische en arbeidskundige beoordeling ten grondslag.
1.2.
Bij beluit van 9 december 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 21 juni 2013 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep uitsluitend arbeidskundige gronden naar voren gebracht. Appellante heeft gesteld dat de Beleidsregel uurloonschatting 2008 in strijd is met het doel van artikel 9 van het Schattingsbesluit. Appellante is van mening dat de geselecteerde functie leerplichtambtenaar te theoretisch is, aangezien er binnen deze functie slechts twee arbeidsplaatsen zijn waarin zij tenminste 65% van haar maatmaninkomen kan verdienen. Met de twee andere arbeidsplaatsen verdient zij slechts 47% van haar maatmaninkomen. Deze functie kan volgens appellante niet aan de schatting ten grondslag worden gelegd.
3.2.
Het Uwv heeft zich op het standpunt gesteld dat in artikel 9 van het Schattingsbesluit niet is bepaald dat bij de geselecteerde functies sprake moet zijn van fulltime arbeidsplaatsen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het hoger beroep is slechts gericht tegen het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit. Tussen partijen is uitsluitend nog in geschil of het Uwv terecht de functie ‘leerplichtambtenaar’ heeft geselecteerd, nu twee van de vier arbeidsplaatsen geen fulltime functie vertegenwoordigen.
4.2.
De rechtbank heeft terecht het standpunt van het Uwv onderschreven dat uit artikel 9 van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten niet kan worden afgeleid dat een geselecteerde functie ten minste drie fulltime arbeidsplaatsen dient te vertegenwoordigen.
4.3.
In artikel 2, tweede lid, aanhef en onder a, van het Besluit beleidsregels uurloonschatting 2008, is bepaald dat de urenomvang van de aan de schatting ten grondslag gelegde arbeid per Sbc-code wordt gesteld op de grootste urenomvang van de binnen de Sbc-code geselecteerde functies. De Raad verwijst naar zijn uitspraak van 8 april 2010
(ECLI:NL:CRVB:2010:BQ0772) waarin is geoordeeld dat deze bepaling uit het Besluit beleidsregels uurloonschatting 2004 niet in strijd is met het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten. De Raad ziet geen aanleiding om ten aanzien van de - op dit punt gelijkluidende - Beleidsregel uurloonschatting 2008 tot een ander oordeel te komen. Verder heeft de Raad in zijn uitspraak van 31 augustus 2012
(ECLI:NL:CRVB:2012:BX6466) reeds geoordeeld dat voor de bepaling van de urenomvang één fulltime functie binnen de Sbc-code volstaat. Nu bij de aan appellante voorgehouden functie leerplichtambtenaar sprake is van tenminste één fulltime functie, heeft het Uwv de urenomvang van die functie terecht bepalend geacht voor de urenomvang.
4.4.
Gelet op de overwegingen 4.1 tot en met 4.3 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel, in tegenwoordigheid van L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 september 2015.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) L.H.J. van Haarlem

UM