ECLI:NL:CRVB:2021:1561
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Voortzetting WIA-uitkering als WGA-loonaanvullingsuitkering na vaststelling arbeidsongeschiktheid op 35,58%
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de voortzetting van de WIA-uitkering van appellant, die eerder was vastgesteld op 35,58%. Appellant had zich ziek gemeld met rechterschouderklachten en had verschillende rechtsmiddelen aangewend tegen besluiten van het Uwv. De Raad oordeelde dat de mate van arbeidsongeschiktheid terecht was vastgesteld en dat er voldoende medische grondslag was voor de geselecteerde functies. De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, maar de Raad vernietigde deze uitspraak en het eerdere bestreden besluit, omdat het Uwv onvoldoende had gemotiveerd dat de functies medisch geschikt waren voor appellant. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd, ondanks de bezwaren van appellant over de summierheid van het lichamelijk onderzoek. De Raad veroordeelde het Uwv in de proceskosten van appellant en bepaalde dat het Uwv het griffierecht moest vergoeden.