In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de intrekking van bijstand aan appellant door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. De intrekking vond plaats op basis van artikel 54, derde lid, van de Participatiewet (PW), omdat appellant de gevraagde bankafschriften niet had ingeleverd. Ondanks herhaalde verzoeken van de Raad om deze stukken te overleggen, heeft appellant hieraan geen gehoor gegeven. De Raad oordeelt dat de appellant zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. De periode waarover de intrekking plaatsvond, was van 15 december 2015 tot en met 18 december 2015.
Daarnaast heeft appellant een verzoek om schadevergoeding ingediend wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn is geschonden, aangezien de totale duur van de procedure meer dan vijf jaar heeft bedragen. De Raad kent appellant een schadevergoeding toe van € 1.500,-, waarvan € 1.000,- door de Staat en € 500,- door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam moet worden betaald. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor bijstandsverlenende instanties om zorgvuldig om te gaan met de inlichtingenverplichting van de aanvrager en de gevolgen van het niet naleven daarvan.