ECLI:NL:CRVB:2021:1543
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van nabestaandenuitkering wegens gezamenlijke huishouding en schending inlichtingenverplichting
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de intrekking van een nabestaandenuitkering van appellante, die sinds 1 oktober 2015 een uitkering ontving op basis van de Algemene nabestaandenwet (Anw). De intrekking vond plaats omdat appellante niet had gemeld dat zij samenwoonde met X, wat leidde tot de conclusie dat zij een gezamenlijke huishouding voerden. De Raad heeft vastgesteld dat de verklaringen van appellante en X, alsook de door hen ondertekende checklist, voldoende bewijs boden voor deze gezamenlijke huishouding. De Svb had op basis van deze informatie de uitkering terecht ingetrokken, aangezien appellante haar inlichtingenverplichting had geschonden door deze situatie niet te melden.
De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. Appellante had verklaard dat zij sinds september 2016 bij X woonde en dat zij samen de huishouding voerden. De Svb had op basis van een tip en daaropvolgend onderzoek vastgesteld dat appellante en X een gezamenlijke huishouding voerden, wat leidde tot de intrekking van de uitkering. Appellante voerde aan dat zij onder druk was gezet tijdens het onderzoek, maar de Raad oordeelde dat deze claim niet aannemelijk was gemaakt. De Raad bevestigde dat de intrekking van de uitkering niet alleen rechtmatig was, maar ook noodzakelijk gezien de schending van de inlichtingenverplichting door appellante.
De Raad concludeerde dat er geen dringende redenen waren om van intrekking af te zien, ondanks de financiële gevolgen voor appellante. De uitspraak van de rechtbank Noord-Holland werd bevestigd, en de Raad oordeelde dat de Svb correct had gehandeld in het intrekken van de nabestaandenuitkering.