In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 juni 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de mate van arbeidsongeschiktheid. Appellant, die zich ziek had gemeld met klachten van clusterhoofdpijn, was het niet eens met de vastgestelde arbeidsongeschiktheid van 60,52% en stelde dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig was uitgevoerd. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) correct was vastgesteld. De Raad onderschreef deze conclusie en oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van de FML. Appellant had niet voldoende medische gegevens overgelegd om zijn standpunt te onderbouwen dat zijn ziekteverzuim hoger zou zijn dan het door het Uwv vastgestelde percentage. De Raad oordeelde dat de geselecteerde functies passend waren voor appellant, en dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid terecht had vastgesteld op 60,52%. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd, maar het beroep tegen het bestreden besluit II van het Uwv werd ongegrond verklaard. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de kosten van appellant, die in totaal € 2.403,- bedroegen.