ECLI:NL:CRVB:2018:38
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en geschiktheid voor functies na medische beoordelingen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 januari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Amsterdam. Appellant, die als schoonmaker werkte, had zich ziek gemeld vanwege nek- en schouderklachten, rugklachten en psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat appellant per 16 maart 2010 geen recht had op een WIA-uitkering omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Appellant had bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het Uwv verklaarde dit ongegrond. In de hoger beroepen voerde appellant aan dat zijn klachten onvoldoende waren meegewogen in de besluitvorming en dat de verzekeringsarts ten onrechte had aangenomen dat hij niet onder behandeling was voor zijn psychische klachten.
De Raad oordeelde dat er geen aanknopingspunten waren voor het oordeel dat de beoordelingen door de verzekeringsarts bezwaar en beroep onzorgvuldig waren of dat de medische situatie van appellant onjuist was ingeschat. De Raad bevestigde de eerdere uitspraken van de rechtbank, waarin werd gesteld dat de medische rapporten van de verzekeringsartsen voldoende basis vormden voor de besluiten van het Uwv. De Raad concludeerde dat appellant, ondanks zijn klachten, geschikt was voor de functies die aan de besluiten ten grondslag lagen. De uitspraak benadrukt het belang van medische beoordelingen in het kader van arbeidsongeschiktheid en de rol van de verzekeringsarts in dit proces.