ECLI:NL:CRVB:2021:1496
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van bijstandsuitkering wegens gokactiviteiten en schending van inlichtingenverplichting
In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 8 juni 2021, staat de herziening en terugvordering van bijstand centraal. De appellant, die in de periode van januari 2015 tot en met mei 2017 bijstand ontving, heeft zijn inlichtingenverplichting geschonden door geen melding te maken van zijn gokactiviteiten en de stortingen op zijn bankrekeningen. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft de bijstandsverlening ingetrokken en de gemaakte kosten van bijstand teruggevorderd, wat resulteerde in een totaalbedrag van € 22.460,08.
De appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de terugvordering niet proportioneel is. De Centrale Raad van Beroep oordeelt echter dat deze beroepsgrond niet slaagt. Het college heeft in de maanden waarin de stortingen hebben plaatsgevonden alleen rekening gehouden met de inkomsten tot de gestorte bedragen. Bovendien is het onduidelijk wat de inkomsten uit de gokactiviteiten zijn geweest in de maanden waarin de bijstand is ingetrokken, waardoor de Raad niet kan concluderen dat de terugvordering niet proportioneel is.
De rechtbank heeft ook terecht geoordeeld dat het beroep van de appellant op de zes-maandenjurisprudentie niet opgaat, aangezien deze rechtspraak niet van toepassing is bij schending van de inlichtingenverplichting. De Centrale Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst de gronden van de appellant af. Er is geen aanleiding voor een kostenveroordeling.